Zo oud waren Karel Resseler en Willy Oomes toen de Eerste Wereldoorlog begon. Twee jonge Antwerpenaren geboren in 1900. Even oud als de eeuw. Het eerste weekend van augustus 1914 was voor hen niet de start van de langverwachte grote vakantie. Nee, op amper vier dagen was het oorlog geworden.
Willy woonde in de Motignystraat, Karel in de Lange Nieuwstraat. Allebei begonnen ze hun ervaringen te noteren in een dagboek.
Die twee dagboeken gebruikte ik, honderd jaar later, bij het schrijven van mijn boek Oorlogsdagen.
Willy schreef op 4 augustus 1914, de dag dat België werd binnengevallen, hoe ‘de Duitse school, de Duitse huizen en herbergen, kort en klein geslagen’ werden. (meer info) Vanaf de eerste oorlogsdag heerste er haat in onze straten. Maar vooral de Belgen werden slachtoffers van de oorlogsrazernij. Meer dan 6500 Belgische burgers werden zonder enige vorm van proces gedood. Ze zouden op hen geschoten hebben, zo luidden de Duitse beschuldigingen. (meer info)
De verhalen over de represailles kwamen Willy en Karel te weten van de vele vluchtelingen, die in Antwerpen veilig hoopten te zijn.
Veilig achter de Antwerpse fortenlinie, het duurde maar even. Eind september spuwden de Duitse kanonnen hun vuur op onze stad.
Zo werd Karel begin oktober zelf een vluchteling. Willy niet, hij bleef in de stad, waar iedereen die niet richting Nederland was gevlucht, in de kelder zat. ‘Stilaan is alles zo stil op straat’, schreef Willy in zijn dagboek, ‘dat men de ratten in de stadsriolen zou horen lopen als het lawijt van de ontploffende bommen daar niet was. De lucht is rood en de vlammen knetteren er doorheen.’ (meer info)
Willy en Karel waren vijftien geworden, toen op 21 juli 1915 grote vredesbetogingen werden gehouden, ook hier in de straten van Antwerpen. Ze eisten een gematigdere bezetting. De talloze pestregels van het Duitse bestuur maakte het leven onmogelijk. Door de zware rantsoeneringen en opeisingen was er amper nog wat om je eigen gezin te onderhouden. Zowel Karel als Willy waagden zich tussen de protesterende massa. Willy noteerde in zijn dagboek hoe vele Antwerpenaren er alles aan deden om bloemen te werpen naar het zwaar bewaakte beeld van Leopold I. Sommige kropen zelfs op de trams om beter te kunnen gooien. (meer info)
De Sinjoren stopten hun protest niet. Zo viel het Karel op dat de Duitse vlag op de kathedraaltoren weeral verdwenen was. Karel grapte: ‘Ik geloof dat er reeds een honderdtal op gehangen hebben. Hij is elke keer zogezegd weggewaaid.’
Onze twee Antwerpenaren waren zestien toen de Duitse bezetters besloten om alle werkloze mannen in te schakelen in hun oorlogsindustrie. Willy zag hoe ze werden gecontroleerd aan het station en meteen de trein opgezet werden. Dwangarbeid, zo werd het genoemd. Duizenden jonge Antwerpenaren, of ze nu echt werkloos waren of niet, werden van de ene dag op de andere gedeporteerd. Tientallen kwamen nooit meer terug.
Het zeventiende levensjaar van Willy en Karel was hels. De winter van 1917 was een van de koudste van de laatste honderd jaar. Het sneeuwde, hagelde en vroor tot eind april.
Achttien werden ze toen de laatste oorlogsdagen aanbraken. In die vierde oorlogszomer sloeg de Spaanse griep toe. Karel werd ziek in juli. Hij kwam er goed vanaf, maar zag hoe eind oktober, toen de bevrijding van ons land volop bezig was, de ziekte terugkwam in een veel dodelijkere vorm. Hij schreef: ‘Er zijn gezinnen waar twee, drie, ja zelfs vijf personen op de zes op een paar dagen sterven.’
Voor Willy was de periode van de Wapenstilstand een nachtmerrie. Zijn vader was gearresteerd omdat hij een hoge boete niet kon betalen. Op 7 november ging hij met het beetje Duits dat hij op school had geleerd naar de gevangenis om zijn vader vrij te krijgen. Maar de Duitse Oberst wilde van geen wijken weten. ‘Deze maakt mij kort en bondig bekend dat papa 200 dagen moet zitten’, jammerde Willy in zijn dagboek. ‘Met moeite kan ik dit aan papa bekend maken, want een soldaat staat tussen ons.’
Toen kwam 11 november. De dag die wij vandaag herdenken. Antwerpen was in chaos. Muitende Duitse soldaten, communistische slogans uitroepend. Repressie. Plunderaars die straten onveilig maakten. Talloze ongelukken met achtergelaten munitie. Tientallen Antwerpenaren die die dag bezweken aan de griep. Het leek of de Wapenstilstand bijna niet werd gevierd.
Vier jaar oorlog had ons verstomd.
Een bittere Karel eindigde zijn dagboek op 28 juni 1919 met volgende zin: ‘Nu ben ik er 19 geworden en op deze dag tekenen de moffen de vrede van Versailles.’ De oorlog was begonnen toen hij en Willy veertien jaar waren, de oorlog eindigde pas echt toen ze er negentien waren geworden.
Veertien jaar.
Zo oud is Tiemen vandaag. Honderd jaar later geboren dan Karel en Willy. Tiemen is een van mijn jongste lezers, maar misschien wel een van mijn belangrijkste. Een maand geleden sleurde hij zijn vader mee naar een lezing die ik gaf in Stabroek. Ik probeer mij vandaag voor te stellen hoe hij tot zijn achttien jaar in oorlog zou moeten leven.
Herdenken moet meer zijn dan plechtigheden als deze. Het mag geschiedenis zijn, ze schrijven en doorvertellen. Ik wil met een bende veertienjarigen zoals Tiemen de dagboeken van Karel en Willy lezen.
Te lang zijn verhalen als die van Karel en Willy verzwegen. Ook door ons historici. Gewone verhalen moesten het steeds afleggen tegen de grote geschiedenissen. Wat het Vredescentrum dag in, dag uit doet bewijst dat we de verhalen vandaag wel doorvertellen. We doen dat met jongeren, maar evengoed met de getuigen van elke oorlog in het verleden en het heden, in Antwerpen, in België en overal waar vandaag nog veertienjarigen moeten opgroeien in oorlogsgebieden.
Dit jaar voer ik een nieuw onderzoek uit naar het leven met de vliegende bommen in ons land tussen oktober 1944 en maart 1945. Het einddoel zal mijn vijfde boek zijn.
Getuigenissen
Bij getuigenissen ben ik voornamelijk op zoek naar geschreven teksten. Daarbij ben ik geïnteresseerd in alle details over het leven met de V-bommen. Ik zoek geen info over de technische specificaties van V1-bommen en V2-raketten. Ik zoek wel verhalen over specifieke V-inslagen in Antwerpen, Luik, Brussel, Mechelen, Mortsel… Daarnaast ben ik ook geïnteresseerd in alle mogelijke verhalen over het schuilen voor het V-gevaar, het verdedigingsprogramma Antwerp X en de evacuatie van de stedelijke bevolking naar het platteland.
Op woensdag 24 februari 2016 werd de KoppenreportageTranen over Mortsel op één uitgezonden. Het verhaal dat ik in mijn gelijknamige boek wil vertellen, is actueler en belangrijker dan ooit. Het leert ons wat oorlog echt is en wat te veel mensen ook vandaag nog moeten doormaken. Maar het stelt ook vragen bij onze huidige houding tegenover oorlogsslachtoffers van vroeger en nu.
Het beangstigt mij hoe makkelijk we oorlogsslachtoffers objectiviseren. We lijken onverschillig voor al de drama’s wereldwijd. Soms dreigen we te vergeten dat dit de echte wereld is. We zien het liefst economisch: wat zal ons dit kosten? Maar ook: om hoeveel mensen gaat het? ‘s Morgens lees je in de krant dat er weer enkele duizenden illegaal de grens zijn overgestoken, dat er tientallen zijn verdronken in de Middellandse Zee, dat er honderden weigeren op te kramen uit de kampen van Calais en Duinkerke, dat er tot vandaag 270.000 doden vielen in Syrië. Slachtoffers zijn cijfers geworden.
Deze week was er zelfs het nieuws over toeristische vakanties om vluchtelingen te helpen in Griekenland. Hoe goed dit ook bedoeld is, het toont aan hoe we het nieuws over deze verschrikkingen verteerbaar maken. Toch moet er een andere manier zijn om hiermee om te gaan.
Tranen over Mortsel
In Mortsel is het eenvoudig om te zeggen dat er 936 doden waren op 5 april 1943. Maar het wordt moeilijk wanneer je de honderden kruisjes ziet op het ereperk, of wanneer je de bidprentjes van de meer dan 200 kinderen die omkwamen voor je open legt. Daar ben ik het meest trots op, dat ik met mijn boek de slachtoffers van het bombardement een gezicht heb gegeven.
Lang hebben de getuigen moeten zwijgen. Het was een Amerikaans bombardement, de bloedigste luchtaanval uit onze geschiedenis, maar een geval van friendly fire. De daders van 1943 werden in 1944 de helden van de bevrijding. Vele kindslachtoffers werden enkele dagen na het bombardement naar familie of kennissen gebracht, ver weg van Mortsel. Tijd om te rouwen, te vertellen of vragen te stellen kregen ze niet. Verder doen, dat was de oplossing. Tientallen jaren spraken veel slachtoffers van 5 april nooit over de gruwel die hen overkwam, zelfs niet tegen hun eigen kinderen.
Jammer genoeg zijn de Mortselse slachtoffers niet de enige. Het resultaat is dat tot vandaag duizenden Belgen met een onverwerkt trauma moeten leven. De oorlog heeft hen voor altijd getekend. Hun verhaal vertellen helpt, maar het heelt niet alle wondes. Dat kan niet meer, daarvoor is het te laat. Wat wij nu vooral moeten doen, is alle oorlogsslachtoffers erkennen in hun leed, naar hen luisteren en samen met hen herdenken.
Wanneer ben je een oorlogsslachtoffer?
Vluchtelingen moeten vandaag bewijzen dat ze oorlogsslachtoffers zijn om erkenning te krijgen. Hoe definieer je dat? Hoe bewijs je dat je elke dag in angst leeft? Soms heb ik de indruk dat je verhaal berekenbaar moet zijn, of je wordt niet erkend.
En dan zijn er nog de vooroordelen, die we gewoon lijken te zijn geworden. Op straat hoor je vaak hoe mensen – zelfs ouderen die de oorlog nog hebben meegemaakt – bijzonder streng zijn voor asielzoekers. Op café moet ik mij verdedigen als ik opwerp dat ik iets wil doen voor de vluchtelingen.
Een half jaar geleden schreef ik een opiniestuk waarin ik de huidige asielcrisis vergeleek met de exodus van de Belgen in 1914 en 1940 (hier te lezen). Ik kreeg veel mooie reacties, maar ook hatelijke. Dat ik dan maar zelf mijn huis, job en vrouw moest afgeven… Dat ik een verrader was… Of een gek. Ik werd beschimpt omdat ik die opinie durfde hebben. Moeten we ons geen vragen stellen als heel wat mensen elke maatschappelijke en historische discussie weigeren en afblokken met haatmails en dreigende taal?
Veel mensen kiezen de gemakkelijke weg, die van de oneliners en de beangstigende incidenten. Dat vluchtelingen naar hier komen om te profiteren van onze welvaart… Of dat ze de islam verspreiden… Of onze vrouwen verkrachten… We laten ons leiden door de angst. We vergeten dat wij en zij gewoon maar mensen zijn. Waarom kiezen we niet eens hoop als onze leidraad? Of naastenliefde als we toch onze godsdienst erbij willen halen?
Elke mens is een verhaal
Graag wil ik een oproep doen om onze eigen oorlogsslachtoffers te ontmoeten. Voor je hen beoordeelt, luister. In plaats van hen te tellen, ontdek hun individuele levens. Spreek met je ouders, grootouders, overgrootouders, met de oudere dame in de straat die altijd achter haar gordijntje staat te gluren. Wat hebben zij meegemaakt? Wat is hun verhaal? Dan kijk je misschien anders naar de huidige oorlogsslachtoffers, begrijp je beter hoe het moet zijn om elke dag bommen te horen vallen. Geef hen een gezicht. Want het zijn mensen, allemaal, net zoals jij en ik.
Amerika vraagt officieel aan België om mee te bombarderen op IS-doelwitten in Syrië. Onze minister van Buitenlandse Zaken lijkt gretig te willen ingaan op de vraag van onze machtige bondgenoot, maar de premier wenst terecht eerst een debat in het parlement. Bommen smijten zonder VN-mandaat is een militaire daad. Zonder het te willen, zou het ook wel eens een misdaad kunnen worden.
Ik hoop dat onze ministers en volksvertegenwoordigers niet enkel debatteren over het kostenplaatje in tijden van besparingen en over de potentiële stijgende terreurdreiging als gevolg van de Belgische bombardementen, maar dat ze ook nadenken over de risico’s van onze bommen, die ook ongewilde slachtoffers kunnen maken.
Er is nood aan een breder debat, want bommen droppen blijft een militaire gemakkelijkheidsoplossing, zonder al te grote risico’s voor onze soldaten. Het thema moet op de tafel komen. Elke luchtaanval kan onschuldigen treffen, want bombarderen is nog steeds geen precisiewerk.
Na mijn opiniestukken over vluchtelingen en oorlogsslachtoffers, stel ik in onderstaand stuk de vraag naar de consequenties van mogelijke Belgische bommen op Syrië.
Friendly fire
In de chaos van Irak en Syrië is het bijna onmogelijk om met honderd procent zekerheid doelwitten te bepalen. Op 15 februari 2016 vielen er in Syrië meer dan vijftig doden bij aanvallen op ziekenhuizen gesteund door Artsen Zonder Grenzen. Waarschijnlijk joegen die dag ook Russische bommen onschuldige Syrische burgers de dood in.
Het deed me denken aan het drama van 3 oktober 2015 in het Afghaanse Kunduz. Daar vielen toen 42 doden toen een AZG-ziekenhuis het doelwit werd van de Amerikaanse luchtmacht. President Obama drukte zijn spijt uit en beloofde een intern onderzoek. Maar was er geen nood aan een onafhankelijk internationaal onderzoek, zoals terecht werd geëist toen het lijnvliegtuig boven Oekraïne door een Russische raket werd neergehaald?
Als zelfs de machtigste landen niet kunnen of willen uitsluiten dat hun bommen wel eens een burgerdoelwit treffen, wat kan de Belgische luchtmacht dan verzekeren?
Ik mis verontwaardiging in de media. Er heerst geen discussie over waar in Irak de Belgische bommen tot nu toe zijn gevallen. Geen vragen over wie bepaalt wat doelwitten zijn. Geen nieuwsflits over de opeenvolging van drie luchtaanvallen door Saoedi-Arabië op AZG-ziekenhuizen in Yemen, de meest recente op 10 januari 2016 met zes dodelijke slachtoffers. Niemand lijkt zich zorgen te maken over wat de coalitie van Saoedi-Arabië daar uitspookt. UNICEF berichtte nochtans over het doelbewust bombarderen van zeker 130 ziekenhuizen.
‘You do not get zero civilian casualties in any war’, benadukt de Britse luchtmacht RAF. ‘It is utterly, utterly impossible. It just does not happen and if you are doing that then you cannot fight the war in the first place and you are just engaging in pure symbolism.’
De Britse website Airwars tracht de luchtaanvallen door buitenlandse troepen bij te houden. Tussen het aanvangen van de bombardementen op 8 augustus 2014 en schrikkeldag 29 februari 2016 schatten zij het aantal Syrische en Irakese burgerslachtoffers tussen de 2186 en 2867, waarvan tussen de 918 en 1278 door onze westerse bommen. Ze geven grif toe dat hun data gebaseerd zijn op vaak onbetrouwbare bronnen, maar dat westerse bommen ook onschuldige burgers doden is onweerlegbaar.
De website onderzoekt elk incident in de detail. De transparantie van onze Belgische luchtmacht liet tot nu toe te wensen over, zo concludeert Airwars.org.
De laatste maanden was België veel transparanter dan voorheen. Maar zowel in het nieuws als op het spreekgestoelte van het parlement hoor ik weinig over wat onze F16’s aangericht hebben in de 115 luchtaanvallen die tot nu toe uitvoerden.
Vluchten voor de bommen
De Syrische regering bombardeert zijn eigen burgers. Rusland smijt bommen om IS te verslaan, maar ook om Assad in het zadel te houden. De westerse coalitie, nu meer dan ooit opgehitst door de terroristische aanslagen, voert luchtaanvallen uit op IS.
Overal zijn het de Syrische en Irakese burgers die het grootste slachtoffer zijn. Terwijl de wereld siddert en beeft voor mogelijke nieuwe aanslagen, vergeten we dat veruit de meeste slachtoffers vallen door de bommen, zowel de hunne als de onze.
Vooral de door regeringsvliegtuigen gedropte barrel bombs (bomvaten) zorgen voor een echte terreur. Volgens Syrische mensenrechtenactivisten maakten deze wapens in2014 naar schatting tweeduizend doden en dat enkel en alleen in Aleppo. Het is Assad die zorgt voor de echte bommenterreur. Door onze (terechte) strijd tegen IS vergeten we dat de meeste doden vallen door de Syrische regering. Onze F16’s zouden beter mee een internationale no-flyzone afdwingen.
De bommenterreur is de belangrijkste reden om het land te ontvluchten. Zolang we toelaten dat er bommen op Syrië en Noord-Irak worden gedropt, wie ook de daders zijn, zullen er steeds meer vluchtelingen komen. De asielcrisis maakt duidelijk dat we moeten ingrijpen in Syrië. Toch moeten we ons de vraag durven stellen of het wel verantwoord en zinvol is om nog meer bommen te smijten op een al kapotgeschoten land.
Want Syrië heeft humanitaire hulp en rust nodig, niet nog meer bommen.
Het was dit jaar opnieuw een bijzondere herdenking. Voor het eerst was de Duitse ambassadeur Rüdiger Lüdeking aanwezig en voor het eerst sinds lang beklom een getuige het sprekerspodium om over haar verdriet te vertellen.
Juffrouw Alice speelde met haar 23 kleutertjes in de tuin van de Sint-Vincentiusschool, hier in Mortsel, op 5 april 1943. Het was een mooie dag, klare hemel, een eerste lentezonnetje. Luc kan zich nog steeds herinneren hoe de conciërge plots angstig naar de lucht wees. De toen vijfjarige Maya had meer aandacht voor de kleurrijke bloemetjes, waarover de man aan het klasje aan het vertellen was. Paula weet dat een van de andere kleutertjes plots riep: ‘Juffrouw, het begint te donderen!’ Suzanne hoort de juf nog gillen: “Allemaal onder de gloriette!” En de juf begrijpt nog steeds niet hoe ze die dag haar kalmte kon bewaren. ‘Een kind dat zingt, vergeet’, zegt ze.
Juffrouw Alice en haar kleutertjes voor de gloriette.
Haastig nam de juf haar kindjes bij elkaar en zei dat ze onder de stoeltjes van het hutje moesten kruipen. Ze probeerde de kleuters zo dicht mogelijk op elkaar te houden en te omarmen. ‘Alles ging zo snel’, getuigt kleutertje Maya zeventig jaar later. ‘Er was ontzettend veel lawaai, maar de juffrouw deed ons zingen om onze aandacht af te leiden.’ Juf Alice vervolgt: ‘Maar met al dat stof zeiden die kinderen op den duur: “Juffrouw, ik kan niet meer zingen. Ik kan niet meer door mijn keel.” Wat moest ik toen doen?’
Een klein jaar later, op 22 februari 1944, was het Nederlandse Nijmegen de zoveelste stad waar Amerikaanse bommen dood en vernieling zaaiden. Tijdens deze herdenking verwelkomen we voor de eerste keer een delegatie uit Nijmegen, dat op een gelijkaardige manier als Mortsel gebombardeerd werd. Daar vielen er bijna 800 slachtoffers. Onder hen, net als in Mortsel, veel kinderen.
Ook in Nijmegen kregen kleutertjes bommen op zich. Ook daar werd er een zusterschool getroffen. Zuster Berdini herinnert het zich nog alsof het gisteren was. Na het eerste alarm, waren ze teruggekeerd vanuit de schuilkelder onder de school. Ze vertelt: ‘Opnieuw klonk er vliegtuiggeronk en de kinderen vlogen naar de ramen, waar ze zich verdrongen om te kijken. Ik wist niet wat er gebeurde, wat ik moest doen. Ik weet alleen dat ik riep: “Allemaal op de grond, met je gezicht naar beneden!”’ Om haar kindjes kalm te houden besloot de zuster samen te bidden. Hun klaslokaal werd gespaard.
Een van de kleutertjes van de Nijmeegse school, de toen zesjarige Peter, vertelt: ‘Die dag begint eigenlijk met dat alarm. Toen moesten we naar buiten. De binnenplaats op, en vervolgens de kelder in. Er was een trap aan de buitenkant, en ik kan me nog heel goed herinneren dat ik boven aan de trap stond terwijl de rest al beneden was en we plotseling weer terug moesten. We moesten onze jasjes gaan halen in de gang en verzamelen in het klaslokaal. Ik heb toen mijn jasje van de kapstok afgehaald. Omdat ik dat jasje zelf niet dicht kon maken, ben ik naar de zuster gegaan en die heeft het toen voor mij gedaan. Ze stond bij de deur van het klaslokaal. Terwijl ze daarmee bezig was, vielen de eerste bommen. Door de luchtdruk sprongen de ruiten, en ik zie nog die gordijnen tegen het plafond aanvliegen.’ Het klaslokaal werd door een voltreffer geraakt. Peter was van zijn klasje de enige overlevende, gered omdat hij zijn jasje nog niet zelf kon toeritsen.
In Mortsel. Alle 23 kleutertjes overleefden het bombardement. De zingende juf had hen gered, terwijl op enkele meters van hen een bom meer dan honderd van hun schoolgenootjes had gedood.
In Nijmegen. 24 kleutertjes overleefden het bombardement niet. Daar stond zuster Berdini, die terwijl de school in de vlammen opging, de ouders moest opvangen. Ze vertelt: ‘Ik moest hen vertellen wat er was gebeurd. En ik wist het niet, ik wist niet wat ik tegen hen zeggen moest. Een van de jongere kinderen bleef ondertussen maar roepen: “Ik heb kindjes en zusters in het vagevuur zien vallen.”
Mortsel en Nijmegen zijn voor altijd verbonden in hun verdriet. Zo zijn er nog honderden, duizenden plaatsen waarmee we onze tranen delen. Sommige dichtbij, de Cinema Rex, Merelbeke, Kortrijk, Leuven. Soms veraf, de ontelbare Duitse straten die het nog heviger te verduren kregen dan hier in Oude-God. We treuren mee met de Engelse slachtoffers van de Blitz, maar ook met de Japanners in Hiroshima en Nagasaki.
Bommen zaaien nog steeds terreur. In Aleppo of Damascus, op de bevolking gesmeten door hun eigen regering. In Zaventem of Maalbeek, ontploft om angst en haat te zaaien.
Duizenden kinderen werd en wordt de jeugd ontnomen. Ik herinner mij wat getuige Lena Verhelst mij ooit zei: ‘Thuis werd er een lange periode niet meer gelachen. Je kon eigenlijk gewoon niet meer jong zijn.’
Lena Verhelst
Na mijn toespraak nam getuige Lena Verhelst moedig het woord. Ze vertelde wat zij op 5 april 1943 meemaakte en hoe ze haar broertje, zusje en jeugd verloor.
5 april 1943 – 9 jaar, als leerling van de Sint-Lutgardisschool
Wat als een prachtige lentedag begonnen was, eindigde met loeiende sirenes en een donderend geluid van vallende bommen.
Onze juffrouw had gezegd: als er een alarm is, moeten jullie onder de bank kruipen. Maar vlug wisten we dat het nu veel erger was. We moesten naar beneden lopen en onder de stenen trap gaan schuilen.
De grond daverde van bommen die neerkwamen, stenen en gruis kwamen over ons, de kinderen begonnen te wenen en riepen op vader en moeder.
Tekening Jules Van Ael – In Sint-Lutgardis kwamen 61 kinderen en 5 zusters om.
Mijn grote zus Elza van 15 jaar was ontsnapt uit het puin en liep met een vriendin naar de schoolpoort, maar bedacht zich en zei: m’n kleine broertje Gerard is zo bang van onweer, ik ga hem halen. Ze liep terug de speelplaats over en haalde hem uit de kleuterklas. Ze kwamen langs mijn klas en mijn zus wilde ook mij meenemen, maar de juf zei: hier gaat niemand buiten! Terug op de speelplaats liepen ze naar de schoolpoort en werden ze dodelijk getroffen door de tweede bommenregen.
Het noodlot wil dat mijn broertje de enige overledene van zijn klas was. Ook de vriendin waarmee mijn zus was gaan lopen is in leven gebleven.
Gerard en Elisabeth Verhelst
Moeder is ons komen zoeken en heeft alleen mij gevonden. Ook ons buurmeisje heeft ze meegenomen naar huis.
Over puin, tussen gekwetste en overleden mensen, hebben we de weg naar huis gevonden. Onderweg wenende moeders met zwaar gewonden en gestorven kindjes in hun armen.
Aan onze huizen gekomen: verschrikkelijk… Ons buurmeisje had geen huis meer, alleen een grote puinhoop.
Het huis van familie Verhelst, met links de gapende leegte waar daarvoor het winkeltje van familie Vloebergen stond.
Voor ons zwaar getroffen huis stond mijn vader met m’n tweejarig broertje in zijn armen, helemaal onder het bloed. Toen de bommen vielen, lag mijn broertje op de tweede verdieping te slapen. Vader is razendsnel naar boven gelopen, nam m’n broertje uit zijn bedje. Op hetzelfde moment is de kamer ingestort en het bedje lag vol met puin. Terug over puin zoekend naar de trap, zijn ze beneden gekomen. Vader was zwaar gewond aan het hoofd door de scherven van een glazen koepel. Ook broertje was in het aangezicht gekwetst.
We zijn door familie opgevangen en mijn moeder is drie of vier dagen haar overleden kinderen gaan zoeken in zalen, scholen, overal waar lichamen lagen. Uiteindelijk heeft ze aan de kleding haar kinderen herkend en zijn mijn broer en zus samen met de andere slachtoffers begraven.
Hier achter ons op het erepark rusten ons Elza en Gerardje. We zullen ze nooit vergeten…
Hieronder nog enkele foto’s van de onvolprezen Hugo Vermeirsch
Op 3 september werd ik uitgenodigd om te spreken op de herdenkingsplechtigheid aan het monument voor de slachtoffers van de V-terreur in Antwerpen. Hieronder vind je de uitgeschreven toespraak. Voor het eerst las ik voor uit mijn nieuwe boek Elke dag angst, dat op 21 september 2016 verschijnt.
Terreur… Hier op de straathoek, in 1944, op vrijdag 13 oktober, om kwart voor tien in de voormiddag. Net geen 40 dagen na de bevrijding van Antwerpen was de oorlog terug. Een V2-raket, gelanceerd in het Nederlandse Rijs, trof de hoek van de Schildersstraat en de Karel Rogierstraat. De tijd van de vliegende bommen brak aan.
‘Op zekere dag hoorden we een geweldige klap’, herinnert onze stadstroubadour Wannes Van de Velde (°1937) zich. ‘Dan begon de verschrikking. Mijn moeder sprak heel rustig: “Weten jullie niet wat het is? Het nieuwe wapen van de Duitsers.”’ Die eerste V die het Antwerpse stadscentrum trof eiste meteen 32 doden.
Meer dan 70 jaar later vertelt de toen eenjarige Louisa Rousselle (°1943)over wat haar familie in de tot puin herleide Karel Rogierstraat meemaakte. Op deze foto zie je hoe ze uit het puin werd gehaald door hulpverleners van de Passieve Luchtbescherming: ‘Ik weet alleen het weinige wat mijn moeder mij wilde vertellen. Ze was juist vijf minuten weg om broodzegeltjes. Met mijn vader zat ik achteraan in de keuken toen de bom insloeg. Vader heeft mij waarschijnlijk vastgepakt en we werden samen tot in de kelder geslagen. Pas na twee dagen en twee nachten werd ik bevrijd. Ik zat gekneld tussen de kelderdeur. Ze hoorden precies een katje janken en vonden mij. Mijn vader… hij heeft het niet gehaald.’
Naar deze getuigenis en die van honderden anderen heb ik het afgelopen jaar geluisterd. Het resultaat daarvan is mijn boek Elke dag angst. Het boek geeft een stem aan de talloze slachtoffers van de vliegende bommen.
Ongeveer 9000 V’s troffen op acht maanden tijd ons land. Ze maakten naar schatting zo’n 8000 dodelijke slachtoffers. 1000 doden per maand. Vooral Luik en Antwerpen kregen het zwaar te verduren. In onze stad en provincie verloren meer dan 5000 mensen het leven door wapens die enkel dienden als vergelding, als middel om angst te zaaien.
De lijst is oneindig: zelfs als ik enkel de inslagen in Antwerpen met meer dan 30 doden opsom:
In oktober:
Eerst op deze straathoek: 32 doden
De Kroonstraat: 44 doden
De Tuinbouwstraat: 32 doden
De Bonte Mantelstraat: 71 doden
In november:
De Merksemse Van Roiestraat: 47 doden
De Breydelstraat in de cinemawijk: 51 doden
De Deurnese Muggenberglei: 46 doden
Het weeshuis in de Durletstraat: 38 doden
De Berchemse kloosterschool in de Ferdinand Coosemansstraat: 33 doden
En op 27 november: de Teniersplaats: 159 doden
In december:
De Sint-Bernardsesteenweg: 43 doden
Op 14 december twee keer 60 doden, eerste in de Kronenburgstraat en een uur later in de Lange Doornikstraat.
En dan de zwaarste bominslag tijdens de hele Tweede Wereldoorlog, op 16 december: een V2 op de Cinema Rex: 567 doden
Een paar uur later een tweede raket op het flatgebouw in de Twee Netenstraat: 71 doden
1944, het bevrijdingsjaar dat het bommenjaar werd, eindigde met drie zware aanslagen: eerst in de Lombardenvest: 41 doden, dan in de Wijnegemstraat: 44 doden en dertien minuten nadat de Antwerpenaren op het nieuwe jaar hadden geklonken viel een V op de overvolle cafés op het Groeningerplein: 45 doden.
In 1945 ging de terreur onverminderd door:
Opnieuw op het Groeningerplein: 34 doden
De Steenbergstraat: 58 doden
De Berendrechtstraat: 41 doden
De Korte Van Ruusbroecstraat: 60 doden
De Nijverheidsstraat: 62 doden
De Mechelsesteenweg: 35 doden
Elke inslag, met veel of weinig slachtoffers, liet zware littekens na. De terreur maakte geen onderscheid: kinderen werden gedood in hun bed, hun ouders op weg naar hun werk, hun grootouders terwijl ze op straat stonden te keuvelen.
‘Zo had men de oorlog nog nooit aangevoeld’, zegt Borgerhoutenaar Lode De Caluwé. ‘De ene dag ontploften er een paar, de andere dag meer dan vijftien, maar alle dagen vielen er doden en gewonden en werden talrijke huizen vernield. De bevolking leefde onder voortdurende angst.’
Het zijn verhalen en beelden die bij zovele Antwerpenaren diep in het geheugen gegrift staan. Het zijn moeilijke herinneringen aan een tijd van leven onder terreur. Nergens was je veilig, nooit kon je voorspellen waar een V zou vallen.
Teniersplaats 27 november 1944 (c) Cegesoma
Op 27 november trof een V2 de Teniersplaats. De vijftienjarige Jos Van Duppen (°1929) liep net op de Meir vlak bij het drukke plein: ‘Ik was op weg om ergens een passerdoos te kopen’, vertelt Jos. ‘Ik had steeds de neiging om langs de straatzijde te lopen, gehaast en aldus de stroom mensen ontwijkend die midden op het voetpad wandelden. Dat was mijn geluk. De bom viel op de hoek van de Frankrijklei en de Meir, aan het café dat een ontmoetingsclub voor Britse soldaten was. Ik heb geen ontploffing gehoord, noch iets gezien. Toen ik mijn ogen opende, lag ik midden op straat en boven mij bogen zich twee in het wit geklede personen van het Rode Kruis. Zij trokken mij recht en onderzochten me oppervlakkig, maar ik mankeerde blijkbaar niets. Ik voelde nergens pijn en hoorde niets. Op hetzelfde moment zag ik de ravage rondom mij en toen kwamen langzaam de geluiden terug. Overal liepen bebloede mensen rond. Alle ruiten van de winkels waren in het rond gevlogen. Het voetpad lag vol glas en menselijke lichaamsdelen, hier een arm, daar een arm. Het was niet om aan te zien. Een tram en een paar auto’s stonden in brand en er hing een stofwolk met de geur van verbrand vlees.’
Drie weken later viel er een V2 op de Cinema Rex, op de De Keyserlei. Er zaten een kleine duizend toeschouwers in de legendarische bioscoop. 567 van hen overleefden de klap niet. Meer dan de helft van hen waren geallieerde soldaten, ver weg van huis getroffen door terreur. Een van hen was de
Jim Mills kregen twee beenprotheses.
Amerikaan Jim Mills (°1920). Hij verloor zijn beide benen in de Rex, maar kon het nog navertellen: ‘Vanuit onze stoelen zagen we een speervormige flits in verschillende kleuren. Onder een bulderende explosie werd de flits steeds langer en langer. Alles rondom ons stortte in duizend stukjes. Op dat moment werd ik door een sterke arm bij mijn schouder vastgegrepen. Met een luide stem zei iemand dat ik ernstig gewond zou zijn, maar dat ik het zou overleven.’ Die onbekende stelde Jim gerust: ‘Ik was niet meer angstig. Het lawaai was zo oorverdovend dat het met geen woorden te beschrijven valt. Na enkele minuten was er het tegenovergestelde: een ijzingwekkende stilte. Niemand riep om hulp of schreeuwde het uit. Het was alsof iedereen dood was.’
De terreur van de V-bommen hield elke Antwerpenaar in zijn greep, ook de talloze hulpverleners. Zij werkten dag en nacht om de duizenden gewonden te redden uit het puin. Erna Peters (°1924) was een van hen. Zij werkte als twintigjarige verpleegster in het Sint-Elisabethziekenhuis. Zij heeft het nog altijd moeilijk met de honderden gewonden die ze plotseling moest verzorgen: ‘Wanneer er een bom viel, brachten helpende handen de
Erna Peters.
slachtoffers binnen met wat ze vonden: op een kruiwagen, of gewoon in hun armen. Slechts sommigen hadden het geluk een ambulance te vinden. Het was echt heel akelig, we hadden geen tijd om na te denken. Velen die ze binnenbrachten mankeerden niks, maar waren in shock. Zij werden bijeengezet en kregen een Potion Todd, wat betekende: geef hun een cognac om bij te komen. Ze zaten daar wezenloos op banken te wachten, terwijl ik ze een voor een controleerde om na te gaan of ze gekwetst waren. Want er waren vreselijke wonden bij, vreselijk, echt. Drie zalen lagen constant vol met slachtoffers van de V-bommen. Vooral mijn nachtdiensten vergeet ik nooit: ik voelde die bommen aankomen. Ik moest nog niks horen, of ik liep al rond in mijn zalen om de angstige patiënten gerust te stellen.’
Dit is ook het verhaal van de daders. Duitse jongens die opgehitst door propaganda de geallieerde bombardementen op hun steden wilden wreken. ‘We dachten nooit na over de andere kant,’ vertelt de in 1944 tweeëndertigjarige Helmut Fredenhagen (°1912). Van op mobiele stellingen in Nederland en West-Duitsland spuwden de Duitse batterijen hun V1’s en V2’s op ons land. Maar eigenlijk wisten ze amper welke ellende ze aanrichten. Heinz Wellmann, lanceerde de raket die Cinema Rex trof. Hij getuigt: ‘Onze officieren vertelden ons nooit waar onze V2’s op gericht waren. We wisten van Londen en vermoedden ook Antwerpen, maar dat is ons nooit direct gezegd. Enkel de navigators wisten het, niet wij die de raketten moesten klaarmaken.’
Het is ook het verhaal van de geallieerde soldaten die massaal rond onze stad waren gelegerd om de V1’s af te schieten. Antwerp X zorgde ervoor dat maar liefst 2000 V1’s vernietigd werden voor ze de stad of de haven konden treffen. Soms ging ook dat akelig mis en kwam een neergehaalde vliegende bom terecht op de omwonenden van het afweergeschut. Zo vernietigde een V1 in de namiddag van 29 januari 1945 het leven van Constant Vallons uit Lubbeek: ‘Ik stond honderd meter van ons huis en ik heb alles gezien. Op de velden in Lubbeek stonden verschillende luchtafweerbatterijen. Een daarvan raakte de vliegende bom, maar ze vloog verder tot ze in een boom bleef hangen. Uiteindelijk viel de bom op ons huis. In enkele seconden lag alles plat. Vader, moeder, twee zussen en grootmoeder waren dood. Enkel mijn tante overleefde als bij wonder. De sneeuw rondom ons huis was rood gekleurd van het bloed. Als die boom hier niet had gestaan, was de bom nooit op ons huis gevallen. Beelden van bomauto’s, aanslagen of oorlogen roepen vandaag bij mij nog vaak herinneringen op. Ik leef mee met diegenen die verweesd achterblijven. Ook zij hebben geen waardig afscheid kunnen nemen van hun dierbaren.’
Zoals Constant aangeeft, is dt ieen tijdloos verhaal. Jammer genoeg. Een verhaal dat zich tot vandaag herhaalt in Syrië, Irak, Afghanistan, Libië en Turkije, terreur die zelfs hier in Parijs, Nice en Brussel onze buren, vrienden en familie treft.
Ten slotte is het ook het verhaal van de kampgevangenen van Dora. De Luikse weerstander Pierre Joseph Denis (°1921) belandde op 2 september 1943 als een van de eerste Belgen in het ondergrondse tunnelnetwerk in het Duitse Harzgebergte: ‘Ploeterend in het slijk moesten we enkele uren wachten.
Pierre Joseph Denis.
Daarna gingen we in de richting van de tunnel.’ Het was als de afdaling in de hel. ‘We konden door de mist van kalk slechts tien meter ver zien. De geur van verbrand gips greep ons naar de keel en het doffe geluid van ontploffingen vervulde ons met afgrijzen. Onder de zweepslagen, in het schemerlicht van enkele lampen, dwong men ons door deze catacomben. Sommigen werden aangewezen om de boormachines te bedienen, anderen om stenen te klieven, of de lorries te vullen en voort te duwen.’ Pierre-Joseph Denis ontpopte zich tot een van de weinige Belgen die de moed vonden om verzet te plegen in Dora.
Hij en meer dan 2500 andere Belgen werden gedwongen om in de verschillende kampen tunnels te graven die dienden om de V-wapens te fabriceren die uiteindelijk in Antwerpen en Luik terreur zouden zaaien. Naar schatting 1400 Belgen overleefden hun verblijf in het hoofdkamp, in Ellrich, Blankenburg, Harzungen en de vele andere bijkampen van Dora niet.
In heel Europa eisten de V’s meer dan 18.000 dodelijke slachtoffers. In Dora kwamen nog meer dan 26.000 gevangenen om terwijl ze de onderaardse hallen bouwden waar de V’s werden gefabriceerd. En we kunnen ons afvragen waarom. De V1’s en V2’s hadden op militair vlak geen enkel nut, buiten angst creëren in de geallieerde gelederen.
Als er iets valt te besluiten uit deze bloedige geschiedenis, is het dat de Tweede Wereldoorlog meer was dan een militair machtsspel. Het was een vicieuze cirkel van geweld. Oorlog werd beantwoord met oorlog, waardoor duizenden burgerslachtoffers werden gemaakt. Het was een totale oorlog, waarbij vergelding en terreur zaaien niet te onderschatten motieven bleken. Voor België en Antwerpen vormden de V-wapens daarvan het pijnlijke dieptepunt. Ze hebben de oorlog niet doen kantelen, maar vernielden en tekenden wel duizenden extra levens. En ze introduceerden een constante die sindsdien in zovele conflicten bepalen wat oorlog echt is: elke dag angst.
Sinds deze week ligt mijn vijfde boek in de winkel. In Elke dag angst vertel ik het verhaal van de V-bommenterreur aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Anderhalf jaar lang werkte ik aan Elke dag angst. Het resultaat is een geschiedenis van een van de vergeten episodes uit de Tweede Wereldoorlog. Hieronder kan je lezen hoe mijn nieuwe boek tot stand kwam.
Of via deze gewone boekhandel: Uitgever: Horizon, 2016, ISBN: 978 94 921 5958 8
Prijs: € 24,99
Een vergeten episode uit de Tweede Wereldoorlog
18.000 doden. Zoveel slachtoffers eisten de duizenden V1’s en V2’s die de Duitsers op België en Engeland lanceerden. Meer dan 8000 dodelijke slachtoffers in ons land. Daarboven kwamen de meer dan 20.000 gevangenen die in het onderaardse concentratiekamp Dora omkwamen, waar de V-wapens werden gefabriceerd. Met Elke dag angst wil ik hun verhaal en dat van de getuigen die het wel overleefden vertellen.
Honderden getuigenissen
Gewone mensen in vreselijke omstandigheden. (c)AMSAB
Enkele jaren geleden begon mijn zoektocht naar getuigenissen over de V-terreur op België. Ik luisterde naar honderden beklijvende verhalen over een leven in constante angst. Tijdens het schrijven kwamen daar nog tientallen getuigen bij: de kampgevangenen van Dora die na de oorlog de moed vonden om hun ervaringen neer te pennen, de geallieerde soldaten die zich de moeilijke tijd in het voor hen verre België herinneren en de Duitse daders die het taboe doorbraken en ook hun verhaal deelden. Vooral die laatsten waren voor mij belangrijk: ik wilde ook de personen aan het woord laten die de V1’s en de V2’s lanceerden. Enkel zo kon ik een zo volledig mogelijk beeld schetsen van de V-terreur.
Antwerpen en Luik
In totaal vielen er naar schatting 9000 V’s op België. Het merendeel was gericht op Antwerpen of Luik, de twee steden die het grootste slachtoffer werden van de terreur. Beide steden krijgen een prominente plek in het boek. Ook andere getroffen gemeentes krijgen hun plaats. Zo vertellen getuigen over de tientallen ongelukken met neergehaalde V1’s, veroorzaakt door de luchtafweergordel rond Antwerpen (Antwerp X).
Elke dag angst is ook een Nederlandse geschiedenis. Een groot deel van de V1’s en V2’s werd gelanceerd vanuit verschillende streken in Nederland. Aan de hand van getuigenissen van zowel Duitsers als omwonenden, probeer ik te reconstrueren hoe het was om aan de andere kant te leven. Daarnaast vielen er honderden V’s op Nederlands grondgebied, meestal ten gevolge van een mislukte lancering of te vroege inslag. Meer dan 300 Nederlandse burgers verloren daarbij het leven.
Een neergestorte V1 nabij het Nederlandse Deventer.
Dora
Voor vele lezers zal de grootste ontdekking het verhaal van Dora zijn, het onderaardse concentratiekamp waar de V-wapens werden gefabriceerd door vooral politieke gevangenen. Onder hen waren zo’n 2600 Belgen en honderden Nederlanders. Tussen de 1200 en 1400 Belgen overleefden het niet. Over de Nederlanders zijn geen cijfers bekend.
In Elke dag angst komen tientallen Belgische en Nederlandse Dora-gevangenen aan het woord. Ze vertellen over hun afdaling in de tunnels, waar ze onder zweepslagen en voortdurende bedreigingen van de SS-bewakers de hallen moesten klaarmaken om er de V-wapens te fabriceren. De hel van Dora is een van de vergeten, maar meeste lugubere plaatsen uit de Tweede Wereldoorlog.
De hel van Dora – Tekening van de Franse gevangene Maurice de la Pintière.
Terreur anno 2016 en 1944
Hoe meer getuigenissen ik las over de V-bommen, hoe vaker ik moest denken aan wat er zich vandaag afspeelt bij ons en in oorlogsgebieden. In maart maakte ik van dichtbij mee wat terreur is, toen negentig leerlingen van onze school en acht collega’s in Zaventem het slachtoffer werden van een zelfmoordaanslag. Als bij wonder overleefden ze het allemaal, maar enkelen waren er erg aan toe, fysiek, maar vooral mentaal. De angst had toegeslagen, hier dicht bij mij. En dat terwijl ik aan het schrijven was over de terreur van de V-wapens in 1944-1945.
Terreur… zo werd de angst voor de V-wapens ook in 1944 genoemd. Het was ook het enige doel van het Duitse offensief: angst creëren in het geallieerde hinterland. Ik hoop dat ik met dit boek kan aantonen wat oorlog, zowel vroeger als vandaag, zo verschrikkelijk maakt: het is een vicieuze cirkel van geweld, van wraak en het doden van duizenden onschuldigen.
Voorwoord van Rudi Vranckx
Niemand kan beter verwoorden hoe terreur aanvoelt dan onze bekendste oorlogscorrespondent Rudi Vranckx. Toen ik hem vroeg of hij het voorwoord van Elke dag angst wilde schrijven, was hij meteen bereid. In dat voorwoord vergelijkt hij de terreur van de V-bommen met de onmogelijke situatie in Syrië vandaag. De angst voor het gebrom van de V1 was gelijkaardig aan de vrees voor de helikopters die boven Syrische steden hun dodelijke vatbommen droppen. De plotse, onaangekondigde inslag van een V2-raket is te vergelijken met de gruwel van een zelfmoordaanslag. Zijn erg persoonlijke tekst, gebaseerd op zijn dagboeknotities die hij in Syrië bijhield, is de gedroomde inleiding voor mijn nieuwe boek.
Illustraties van Mathias Van den Berge
Ik ben bijzonder tevreden dat ik na Tranen over Mortsel opnieuw mocht samenwerken met de Mortselse illustrator Mathias Van den Berge. Hij voorzag het boek van vijf unieke kaarten (Dora, Europa, Lage Landen, Antwerpen en Luik) en de proloog van prachtige tekeningen.
Over de V-bommen mag niet bericht worden, dat was het devies van de overheden in 1944. Acht maanden lang zwegen de kranten, radio’s en bioscoopjournaals in alle talen over wat de V1’s en V2’s aanrichtten. Op die manier wilden de geallieerden vermijden dat de Duitsers zouden vernemen of hun terreurwapens doel hadden getroffen. Een totale censuur, het was een vaderlandse plicht. Ook in de jaren daarvoor hadden de Duitsers er alle belang bij om het bestaan van de in opbouw zijnde V-lanceerinstallaties en fabrieken stil te houden.
Dé belangrijkste archiefdozen voor mijn onderzoek: de geheime verslagen over de V-inslagen in de Belgische gemeentes, bewaard in het Militair Archief in Evere.
Ik wilde mijn boek rijkelijk illustreren, wat tot mijn grote vreugde ook gelukt is. Maar de censuur van meer dan zeventig jaar na de feiten maakt het onderzoek erg moeilijk. Ik moest op zoek naar verloren gewaande foto’s, zowel in België als in buitenlandse archieven. In Antwerpen hadden bijvoorbeeld slechts twee fotografen toelating om foto’s te nemen van de getroffen gebouwen en zij moesten zo saai mogelijke beelden maken, dus zonder mensen erop.
De langste zoektocht was die naar een overzicht van alle V-inslagen in België. Voor Antwerpen zijn de cijfers bijna volledig, maar voor de rest van het land zijn ze op zijn minst betwistbaar. Uiteindelijk vond ik na het afschuimen van meerdere archieven in Evere de top secret verslagen van de politie, rijkswacht of gemeentediensten over de V-inslagen. Op basis van dit archief kon ik een overzicht maken van alle V-inslagen op ons land.
Een van de meest pakkende beelden van de V-terreur: een Londense jongen met zijn knuffel nadat een V heel zijn familie heeft gedood.
Voor het eerst heb ik me als schrijver niet beperkt tot de landsgrenzen. Tijdens het onderzoek had ik contact met collega’s in de VS, Duitsland, Nederland, Frankrijk en Engeland. De literatuur, archiefdocumenten en getuigenissen die zij aanreikten waren van onschatbare waarde. Op basis daarvan kon ik ook de verhalen over de V-bombardementen op Nederland, Engeland en Frankrijk vertellen, en de Duitse kant belichten.
Lezingenreeks
Vanaf dit najaar toer ik met een nieuwe lezingenreeks door Vlaanderen en Nederland om Elke dag angst voor te stellen. Wil je graag een lezing plannen? Stuur een mail naar info@pieterserrien.be
Opnieuw met veel plezier signeer ik mijn boeken op de beurs. Wil je graag een unieke stempel van een V1 of ben je op zoek naar het ideale eindejaarsgeschenk voor den bompa? Kom dan zeker af!
van 12u30 -14u: Horizon/L&M Books (stand 410, Hal 4)
van 14u-15u: Fnac (stand 119, Hal 1)
Donderdag 3/11 van 19u-21u, nocturne: Horizon/L&M Books (stand 410, Hal 4)
Vrijdag 4/11 van 13u-15u: Horizon/L&M Books (stand 410, Hal 4)
De week daarop geef ik nog enkele lezingen:
Maandag 7/11 spreek ik voorlopig de laatste keer (na dertig lezingen!!) over mijn WO1-boek Oorlogsdagen en dat in mijn hometown Kontich. 20u, Altenakapel. De toegang is gratis, maar inschrijven is verplicht: uitwinkel@kontich.be of 03 450 78 31. Meer info? Op website Kontich.
Donderdag 10/11 geef ik een lezing over Elke dag angst in Borgerhout. De avond gaat door in de OLV-Ter-Sneeuwkerk op het Laar, waar een V-bom viel. 19u. Ook hier is de toegang gratis, maar inschrijven verplicht: cultuurantenne.borgerhout@stad.antwerpen.be of 03 338 17 88. Meer info? Op website Borgerhout.
Maandag 14/11 sluit ik mijn najaar-tournee af in Poperinge, waar ik over Elke dag angst en de V-terreur in België en ook West-Vlaanderen zal spreken. € 3, Hopmuseum zaal D’n aria, Gasthuisstraat 71, 8970 Poperinge. 19u-22u. Meer info? Op website CO7.
Ondertussen ben ik volop bezig met de publicatie van een unieke lijst: die van de honderden dodelijke V1- en V2-inslagen in België. De lijst vind je via deze link.
Zaterdag 16 december 1944. Het was 15u23 toen een gigantische knal door Antwerpen weerklonk. De stad leefde al twee maanden onder angstwekkende oorlogsgeluiden. Elke dag, soms zelfs elk uur, viel er wel ergens een Duitse V1 – “vliegende bom” – of een V2-raket. In de zes maanden onder de V-terreur (van oktober 1944 tot en met maart 1945) zouden er bijna 6000 neerstorten in de Antwerpse provincie, wat neerkomt op ongeveer 36 per dag. Alleen al in Antwerpen en haar randgemeentes vielen 4229 doden: een dodelijke ratio van 25 doden per dag. In heel België kostte de V-bommenterreur aan meer dan 8000 mensen het leven en werden er bijna 9000 inslagen geteld. Wat er die zaterdag 16 december gebeurde in het hartje van Antwerpen was daarvan het bloedige dieptepunt: een V2 trof de overvolle cinemazaal Rex.
567 mensen stierven onder het puin van de Rex, allen slachtoffers van blinde terreur. Onder hen maar liefst 296 geallieerde soldaten, ver weg van huis gestorven tijdens een namiddagje uit. 291 andere bioscoopgangers werden met vaak ernstige verwondingen uit het puin gehaald. De bominslag op de Antwerpse Cinema Rex was de dodelijkste van de hele Tweede Wereldoorlog. Tot de Golfoorlog in de jaren negentig bleef hij zelfs de dodelijkste bomaanslag uit de wereldgeschiedenis. Hoe komt het dan dat we er nooit bij stilstaan? Waarom herdenken we de bloedigste aanslag uit de Europese geschiedenis niet?
Hieronder kan je kijken naar een korte reportage over de inslag in de Rex.
Het lijkt wel of we hem doodgewoon vergeten zijn. De enige rechtstreekse verwijzing naar het drama is een tegel bij de ingang van de UGC-cinema op de De Keyserlei, waar toen de Rex gevestigd was. Die kwam er pas in 2009. Als er al geen schreeuwerig reclamebord op de tegel staat om de voorbijgangers te wijzen op al het lekkers dat ze kunnen krijgen in de omliggende zaken, lopen mensen er gewoon voorbij, of ze droppen haastig hun sigarettenpeuk om te gaan genieten van een gezellig filmavondje. Een jaarlijkse herdenking is er niet. De pers besteedt er amper aandacht aan. Politici verzamelen niet aan de tegel om de 567 slachtoffers te herdenken, zelfs niet na een jaar vol terreur zoals 2016.
Het vergeten begon al op de avond van 16 december 1944 zelf. Net zoals bij de andere V-bombardementen mocht er niets in de pers verschijnen over het drama in de Rex. Het is moeilijk voor te stellen, maar op de radio of in de kranten viel er dus niets over dit bloedbad te horen of te lezen. De geallieerde overheden hadden kort na de bevrijding in september 1944 al een volledige censuur afgekondigd op alles dat met V1- en V2-inslagen te maken had. Zo wilden ze vermijden dat Duitse spionnen cruciale informatie konden inwinnen over de doelgerichtheid van hun terreurwapens. Die aanpak heeft gewerkt, maar maakte ook dat er geen ruimte was voor collectieve rouw. Zelfs op de bidprentjes werd enkel gesproken van ‘gestorven ten gevolge van oorlogsomstandigheden’. De geallieerde Rex-slachtoffers waren officieel ‘gesneuveld’. Met geen woord werd er gerept over de dodelijke V2 of de bioscoopzaal. Die censuur is eigenlijk altijd blijven bestaan.
Wie waren de daders van het dodelijkste V-bombardement uit de geschiedenis? Om 15.17 uur lanceerde Batterie 500 in het Nederlandse Hellendoorn een raket. Na enkele minuten landde die op de Rex, met de bekende gevolgen. Doelbewust was de aanslag zeker niet. Heinz Wellmann, die de raket mee had afgevuurd, benadrukt: ‘Onze officieren vertelden ons nooit waar onze V2’s op gericht waren. We wisten van Londen en vermoedden ook Antwerpen, maar dat is ons nooit direct gezegd. Enkel de navigators wisten het, niet wij die de raketten moesten klaarmaken.’ De V’s vormen de eerste generatie van een nieuw soort oorlogswapens die van op grote afstand hun doelwit kunnen treffen. Het aantal kilometers tussen de lanceerinstelling en de geviseerde steden was zo groot dat de daders meestal onwetend waren. Het op afstand doden maakt onverschillig. Een soldaat ziet immers niet langer wat hij aanricht, iets wat vandaag ook tot discussies leidt bij bijvoorbeeld de droneaanvallen.
Door de strenge censuur zijn er amper foto’s van de V-terreur. Deze is gemaakt na een inslag in Antwerpen (onbekende datum).
Ondanks de strenge censuur bereikte het nieuws over de aanslag op Cinema Rex opvallend genoeg algauw Hitlers Arendsnest. Op 9 januari 1945 berichtte Alfred Jodl hem over hun succes. ‘Ik moet nog een boodschap van een informant in Antwerpen voorleggen’, zou de nazigeneraal gezegd hebben. ‘Hij rapporteert dat er op 17 december een V2 neergestort is op de Cinema Rex tijdens een druk bijgewoonde show. Er vielen 1100 slachtoffers, waaronder 700 soldaten.’ Het rapport vermeldde een verkeerde datum en was stevig aangedikt, maar voor de Führer moet het bericht een opsteker geweest zijn. Toch toonde hij met zijn antwoord allesbehalve een hernieuwd geloof in de ooit zo beloftevolle vergeldingswapens: ‘Dat zou dan eindelijk de eerste succesvolle lancering zijn. Maar het is zo sprookjesachtig dat mijn sceptische zelf het niet wil geloven.’ Voor de Duitsers was de Rex dus een groot succes. Hun wapens waren in hun doel geslaagd: terreur zaaien in de geallieerde gelederen.
Want dat waren de V1’s en V2’s: vergeldingswapens. Vliegende bommen en raketten die gebouwd werden om de geallieerde steden te terroriseren. Met de V-bommen wilden de Duitsers wraak nemen voor de terreurbombardementen op hun steden, die volgens de geallieerde propaganda al een vergelding waren voor de Duitse aanvallen op de Britse steden in 1940. De V-oorlog eindigde bovendien opnieuw met een weerwraak. Ditmaal waren het de Britten die op 3 en 4 april duizenden bommen dropten op Nordhausen, het stadje nabij het ondergrondse concentratiekamp Dora, waar de V-bommen werden gefabriceerd. Het resultaat: 8800 doden, onder wie meer dan 1500 concentratiekampgevangenen. Bij dat ene vergeldingsbombardement vielen meer doden dan bij alle V-inslagen in België samen.
De Antwerpse Teniersplaats na de inslag van V2 op 27 november 1944.
Er leek maar geen einde te komen aan de vicieuze cirkel van geweld. Oorlog werd beantwoord met oorlog, waardoor duizenden burgerslachtoffers vielen.
Van dit wraakzuchtig geweld was in België de Rex het bloedige dieptepunt.
Wanneer er begin april 1945 eindelijk geen V’s meer vielen, kwamen de Antwerpenaren terug uit hun kelders tevoorschijn. Plots mocht er wel over de maandenlange terreur gepraat en gepubliceerd worden. Dat resulteerde in verschillende boekjes en folders, maar vooral de tentoongestelde V1 en V2 op de Groenplaats vormden een ware attractie. Toch kwam er geen grote herdenkingsplechtigheid in de stad.
En daarna werd er opnieuw gezwegen. Jarenlang.
Is het typisch Belgisch? Over moeilijke, pijnlijke onderwerpen spreken we liever niet. “Den bompa heeft het moeilijk, laat hem maar.” Pas de laatste jaren, nu de generaties die de wereldoorlogen hebben meegemaakt stilaan dreigen te verdwijnen, komen de verhalen bovendrijven. Maar ondertussen lijkt het drama van Cinema Rex te zijn vergeten, ook al leeft het nog altijd onder vele Antwerpenaren.
En toch is het niet te laat. Zouden we vanaf nu op 16 december niet kunnen herdenken wat oorlog echt betekent? Dat retoriek zoals we die vandaag ook horen – denk aan Hollandes woorden na de aanslagen in Parijs: “c’est un acte de guerre” – vooral inspeelt op de wraakgevoelens onder de bevolking en enkel leidt tot meer geweld. Het kan een dag worden waarop we ons hoeden voor de logica van oog om oog en tand om tand. Een dag waarop we reflecteren over hoe we de vicieuze cirkel van oorlogsgeweld kunnen doorbreken, over hoe we net niet in de vallen kunnen trappen die de terreurdaders hebben opgezet door hun haat te beantwoorden met boodschappen van hoop en vrede. Een dag waarop we stilstaan bij datgene wat elke oorlog kenmerkt en veroorzaakt. Want net zoals 72 jaar geleden in Antwerpen en vandaag in Aleppo sterven er altijd talloze mensen door haat en vergelding.
Naar aanleiding van het verschijnen van Elke dag angst (meer info), publiceerde ik op mijn website een lijst van alle dodelijke V-inslagen in België en Nederland. Bijna wekelijks publiceer ik een of meer verhalen achter de opgelijste bombardementen. Hieronder vind je de 38 eerste verhalen. Vanaf nu zal ik alle nieuwe verhalen per tien groeperen in een blogbericht. De link naar het verhaal vind je door op de plaats te klikken.
Terugblikken op het afgelopen jaar deed ik drie jaar geleden met een fotoreportage over 2013 (deze link om het bericht te herlezen). 2016 zal voor mij onder meer het jaar zijn waarin Elke dag angst verscheen, mijn boek over de V-bommenterreur (meer info). Maar diezelfde angst was ook bijna dagelijks in de actualiteit merkbaar, na aanslagen in Brussel, Nice, Berlijn, Lahore, Istanbul, Bagdad… Daarnaast was er de dagelijkse hel in Syrië. De beelden spreken voor zich. Daarom geef ik voor de rest geen uitleg.
Naar aanleiding van het verschijnen van Elke dag angst (meer info), publiceerde ik op mijn website een lijst van alle dodelijke V-inslagen in België en Nederland. Bijna wekelijks publiceer ik een of meer verhalen achter de opgelijste bombardementen. Hieronder vind je de tweede reeks van tien verhalen. De link naar het verhaal vind je door op de plaats te klikken.
Hartelijk dank voor de 428 stemmen die mijn website kreeg voor de Geschiedenis Online Prijs. Ik eindigde op de tiende plaats, wat heel wat is tussen 156 andere (voornamelijk Nederlandse) inzendingen (volledige top vind je hier).
Mijn inzending was het overzicht van alle dodelijke V-inslagen in België en Nederland (via deze link), dat ik deel ter gelegenheid van mijn nieuwe boek Elke dag angst (meer info)
Nog meer dank voor de vele (174!) lieve reacties die ik mocht ontvangen over mijn initiatief. Hieronder citeer ik er enkele:
“Prachtig opzoekwerk…zeer visueel en spannende geschreven én…buiten de feiten ook de kleine menselijke aspecten goed belicht…een must voor iedere geschiedenisliefhebber.”
“Wanneer ik het boek lees denk ik steeds aan de verhalen die mijn grootouders des tijd vertelde over de V1 en V2. Ik vind het prachtig dat dit in boekvorm is verschenen zodat ze nooit vergeten zouden worden want de generatie die dat heeft meegemaakt, verdwijnt stilaan en moet in ere gehouden worden.”
“Uitstekend hoe alles is weergegeven. Dank om op die manier zowel de doden als de overlevenden te eren.”
“Het is een zeer interessant en inhoudelijk overzichtelijk werk. Het boek is op een aangename manier geschreven, zonder dat het een saaie opsomming werdt. Dit werk vult een tekort aan.”
“Zeer interessante site. Komt met steeds iets nieuws.”
“Gewoonweg schitterend wat deze man allemaal schrijft zodat de jeugd weet wat er is gebeurd in het verleden.”
“Zeer betrokken, zeer interessante en lokale verhalen en analyses.”
“Al aan het derde boek van Pieter bezig. Eerst Tranen over Mortsel gelezen. Daarna Elke dag angst en nu Van onze jongens geen nieuws. Ze lezen ondanks het vele verdriet heel vlot. Ik ben fan.”
“Geweldig dat iemand gebeurtenissen vastlegt die nooit mogen vergeten worden.”
“Een portie hedendaagse geschiedenis. Zorgvuldig, deskundig, correct en educatief samengesteld en gepresenteerd. Voor alle mensen die willen weten. En zeker voor diegenen die liever NIET willen weten!”
“Gedegen onderzoek, talloze interviews met ooggetuigen en zeer toegankelijk geschreven. En dat over een bijna vergeten maar belangrijk onderwerp.”
“Door de boeken en website van Pieter kunnen we onze ouders en grootouders beter begrijpen en kunnen we ons voorstellen wat het dagdagelijks leven tijdens de oorlog betekende.”
“Dank zij de boeken van Pieter Serrien begrijp ik eindelijk mijn vader beter!”
“Ik heb Tranen over Mortsel niet in één keer kunnen uitlezen… Te schrijnend, te veel plaatsen die ik vandaag ken, maar het is en blijft historisch beeldverhaal om aan de volgende Mortselse generaties door te geven.”
“Excellent historical and factual and detailed information of that period near the end of the war. I lived through it and lost some relatives.”
“Jonge mensen die zich inzetten om het onheil in de Tweede Wereldoorlog niet te vergeten! Het weze een waarschuwing voor de toekomst!”
“Een historische onderzoek en studie met betrekking tot een korte doch vernietigende periode na de bevrijding van België. Weet u waarom er in de jaren 1945-1955 zovele lege plaatsen waren in Antwerpen? En wat het groot aantal slachtoffers was? Het lezen waard.”
“Verhalen over mensen zoals u en ik, in moeilijke omstandigheden. Geschiedenis verteld vanuit een andere hoek dan we gewoon zijn.”
“Een prachtige historische website van een jonge historicus met oog voor detail. De duizenden V-bommen die onze steden en gemeenten teisterden tijdens de Tweede Wereldoorlog krijgen opnieuw een duidelijke betekenis door de vele slachtoffers die in deze rampzalige periode vielen.”
“Ik heb bewondering voor zoveel gedetailleerde research. Weten wat onze voorouders overkomen is, is beseffen wat ons kan overkomen als we blijven lopen achter politici die niet wijzer zijn dan die uit onze geschiedenis.”
Dit zijn Gerard Vingerhoets en Mia Berghmans bij hun huwelijk op 3 maart 1943 in Lier.
Hun ouders wilden liever dat ze zouden wachten tot na de oorlog, maar toch zijn ze in 1943 getrouwd. Het verliefde koppeltje ging ook tegen de wil van hun ouders in Mortsel wonen, vlak bij de Erlafabriek, waar Gerard werkte. Een maand later sloeg het noodlot toe…
En toen kwam 5 april 1943, de mooie lentedag die ’s namiddags in een hel veranderde. Suz Vingerhoets, de zus van Gerard, herinnert zich: ‘Wij woonden aan het station in Lier en wisten bijna meteen dat Mortsel gebombardeerd was. Mijn oudste broer Jan sprong direct op zijn fiets en reed richting Mortsel. In Boechout kwam hij Mia, blootsvoets en gekwetst tegen. Ze was bij de instorting van hun huis vanop de tweede verdieping in de kelder terechtgekomen en had daar beschutting gezocht onder de trap. Jan voerde Mia naar Lier en reed onmiddellijk terug. Zijn verbijstering was groot toen hij bij het huis van Gerard en Mia kwam. Buren waren al aan het plunderen geslagen en namen van tussen het puin alles mee wat nog bruikbaar was!’
‘Waar was Gerard? Toen de opruimingswerken al een tijd aan de gang waren, was er nog steeds geen nieuws van hem. Zelf reed ik met mijn fiets langs de ziekenhuizen waar de gewonden werden aangevoerd, maar geen spoor van Gerard. Op dat moment hoopten we nog dat hij ergens vastzat in een of ander station, want treinen raakten niet meer tot in Mortsel.’
De schade in Mortsel was niet te overzien…
‘Pas enkele dagen na de ramp vernamen we van getuigen dat hij in de trein had gezeten die in het station van Mortsel toekwam vlak na het eerste bombardement. Hij was nog maar net uitgestapt toen hij door de luchtdruk van een tweede bombardement werd gedood. Samen met nog andere slachtoffers was hij vervoerd naar de brandweerkazerne, echter zonder identificatie. Niemand mocht binnen in de kazerne, maar na een paar dagen kon Jan, via tussenkomst van een priester, toch tussen de lijken op zoek gaan naar zijn broer. Daar herkende hij Gerard aan de, door moeder gebreide, kousen die hij droeg.’
‘Jan bracht zijn broer naar huis in Lier in een camionette van het Rode Kruis in een houten krat met een nummer erop. In een fotoalbum bewaar ik nog een stukje van een enveloppe die op zijn lichaam werd gevonden, doordrenkt met zijn bloed. Gerard blijft voor ons voor altijd de mooie, flinke jonge man van drieëntwintig jaar…’
5 april 2017
Het is 74 jaar geleden dat de Amerikanen 600 dodelijke bommen op Mortsel dropten. Het resultaat: 936 doden, allemaal burgers, meer dan 200 kinderen. Het verhaal van Mia en Gerard is maar een van de honderden getuigenissen die ik verzamelde voor mijn boek Tranen over Mortsel.
Dit jaar herdachten we het bombardement op 1 april, maar ik was voor het eerst niet aanwezig op de herdenking, omdat mijn broertje trouwde. Het ging afgelopen zaterdag zeker over het heel goede nieuws dat ons recent bereikte: het vijf jaar geleden beschermde herdenkingsmonument en ereperk krijgen een renovatie met meer dan een half miljoen euro subsidie van de Vlaamse overheid. Dit is het resultaat van jarenlang werk en zorgt er hopelijk voor dat de herdenking ook komende jaren gewaarborgd blijft.
Hieronder enkele foto’s van de herdenking door Danielle Roubroeks.
Jammer genoeg wordt dit nieuws overschaduwd door de plannen van het stadsbestuur om bij de renovatie van de Sint-Lutgardisschool de historische gevel plat te gooien (meer info hier en hier). Dit zou betekenen dat een symbool voor de slachtoffers van 5 april verdwijnt uit het straatbeeld. Het stadsbestuur heeft de plannen nooit besproken met de stuurgroep die de jaarlijkse herdenkingen organiseert en lijkt niet te beseffen hoe belangrijk het schoolgebouw is voor de honderden overlevenden van het bombardement. Bovendien is het ook een gemiste kans: al jaren ijveren we voor een educatief herdenkings- en erfgoedcentrum en daarvoor zou de school de meest geschikte locatie zijn. Ik geef dan ook mijn volle steun aan de velen die willen strijden voor het behoud van het schoolgebouw en roep getuigen en lezers op om hetzelfde te doen.
Zicht op de vernielde Sint-Lutgardisschool, waar 61 leerlingen en vijf zuster omkwamen. (c) Mortselse Heemkundige Kring
Om het belang aan te tonen van het schoolgebouw, citeer ik een gedicht van Clem Schouwenaars, die op 5 april 1943 tussen het puin van Sint-Lutgardis ging zoeken naar zijn zusje Greta, één van 61 leerlingen van de school die het leven lieten.
Greta Schouwenaars
Mijn vader was veertig jaar oud, ik tien jaar, drie maanden en één week. Twee uren wroetten wij samen in het puin van de gemeenteschool, waar Greta in de zevende klas zat. Toen we haar vonden, lag ze met één hand voor haar ogen, ongeschonden, slechts met drie blauwe vlekjes. Daarom was het zo moeilijk te geloven dat ze net zo dood was als al de meisjes die we voor haar vonden. Mijn vader was veertig jaar oud, ik even oud als hij.
Bob en Yolante
Dit jaar wil ik de slachtoffers van 5 april herdenken door nog een verhaal van een koppel te vertellen: de zeventienjarige Bob en achttienjarige Yolante, beide uit mijn eigen gemeente Kontich. Ze belandden beide kort na het bombardement als hulpverleners tussen de puinhopen in Oude-God en zagen daar dingen die ze hun leven lang niet meer vergaten.
Jaren na het bombardement leerden Bob en Yolante elkaar kennen. Ze werden verliefd en trouwden. In 2008 ging ik hen interviewen. Recent zijn ze kort na elkaar overleden.
Yolante kwam als lid van de collaborerende organisatie Vrouwelijke Arbeidsdienst in Mortsel: ‘Wij waren juist die dag uitgezonden om een kamp in Mortsel op te zetten, om daar de mensen die in nood waren te gaan helpen. Ik zat op de tram toen die vliegtuigen aankwamen. Van Thillo, onze arbeidsleider, stond daar al, in uniform. Hij heeft ons meegenomen. Wij zijn direct beginnen te werken.’ Yolante kwam in de Sint-Vincentiusschool terecht, waar meer dan honderd kinderen begraven lagen in een bomput: ‘Mijn job was de kinderen mee uit de put te halen. Dat was vreselijk. Die kindjes van de kleuterschool en ook grote meisjes lagen daar allemaal in die krater. We moesten erin stappen en ze wegdragen. De moeders van die kinderen waren kwaad en riepen naar de vliegtuigen en de Engelsen. Ze kwamen hun kinderen halen en we mochten die niet meegeven. Maar allé, kun je die kinderen uit hun armen trekken? Dat kun je niet doen. Op een kruiwagen of een kapotte deur namen ze die kleintjes mee. Dat vond ik het vreselijkste. Een kindje, zo schoon, een jongetje, zo schoon, zo lief. Ik denk dat het drie jaar was en je kon daar niks aan zien. Je pakte dat op en heel de inhoud van zijn buik viel er allemaal uit vanachter. Dat zal ik nooit vergeten.’
De bomput aan de Sint-Vincentiusschool, waar 103 leerlingen en drie leerkrachten omkwamen. (c) Mortselse Heemkundige Kring
Haar latere echtgenoot Bob meldde zich aan als vrijwilliger. Samen met enkele anderen kreeg hij de opdracht om de lijken in kisten te leggen: ‘De lichamen legden we in witte kisten, altijd op dezelfde manier: een kist, zagemeel erin, een lijk daarin, weer zagemeel, een deksel, toenagelen en schrijven: “Onbekend – Inconnu”. Dat heb ik een paar dagen volgehouden. Elke avond ging ik terug naar huis. Er was een lijk dat door chemische reacties zo groot was geworden dat ze dat niet meer in een normale korte witte kist konden krijgen. Ik geloof dat ik daar een militaire dokter heb gezien die de kop gewoon heeft afgezaagd.’
Onbekende lichamen wachten op identificatie op de speelplaats van de Guido Gezelleschool
Yolante bleef ook de volgende dagen naar Mortsel komen: ‘Erna gingen we naar het kamp van Mortsel, in het kasteeltje op de Liersesteenweg. Daar moesten we binnen zijn om 20u. ’s Morgens moesten wij de boterhammekes klaarmaken: een stuk kaas en poepgelei. Zo kreeg elk zijn portie mee. Een paar bleven in het kamp en die kookten voor ’s avonds. En van daaruit werden we de dagen nadien uitgestuurd om in Mortsel te gaan helpen bij de afbraak en het uitdelen van eten aan de mensen. De meisjes stonden in voor de gezinnen en de jongens stonden in voor het opruimen.’
Ook Bob kwam elke dag terug: ‘Op een bepaald moment kwam een verpleegster naar mij toe en zei: “Meneer, mag ik uw handen eens zien?” Ik toonde mijn handen, waar misschien wat schrammetjes aan waren. Toch moesten die ontsmet worden. De verpleegster kwam met ontsmettingsmiddel en ineens viel ik flauw. Ik kreeg een borrel cognac en dat vond ik vies. Ineens ging het niet meer na een hele week werken. Ik kon het niet. Dus ben ik nadien gaan leuren met soep van Winterhulp.’
Met dank aan Walter Sluydts voor het verhaal over Gerard en Mia.
Naar aanleiding van het verschijnen van Elke dag angst (meer info), publiceerde ik op mijn website een lijst van alle dodelijke V-inslagen in België en Nederland. Bijna wekelijks publiceer ik een of meer verhalen achter de opgelijste bombardementen. Hieronder vind je de derde reeks van tien verhalen. De link naar het verhaal vind je door op de plaats te klikken.
Gisterenavond laat sloeg de terreur toe in de Engelse stad Manchester. Na een concert van Ariana Grande liet een terrorist een bom ontploffen in de foyer van de Manchester Arena. Onder de 22 doden en 59 gewonden zijn heel wat kinderen. 73 jaar geleden was dit dagelijkse realiteit in Antwerpen, Londen, Luik en op 24 december 1944 ook in Manchester. Hieronder een fragment uit Elke dag angst, aangevuld met nieuwe getuigenissen die ik vond op een forum, over Manchester en omgeving tijdens de Christmas Raid van december 1944. Dit stuk publiceer ik ter herinnering en als eerbetoon aan de slachtoffers van de aanslag op 22 mei 2017 en van de V1-aanslagen op kerstavond 1944.
In 1944 én in 2017 was het de bedoeling om angst te zaaien bij een heel kwetsbare bevolkingsgroep. Vandaag willen ze jongeren en andere muziekliefhebbers bang maken om nog naar het concert van hun favoriete artiesten te gaan. Met de V1-bombardementen in 1944 wilden de Duitsers aantonen dat zelfs het verre Manchester nog het doelwit kon zijn van terreur en dat tijdens de kerstdagen.
Met kerst 1944 planden de Duitsers een hernieuwd V-bommenoffensief op Engeland, dat al sinds midden juni onder de terreur van de V1’s en V2’s moest leven die reeds aan zo’n 8000 mensen het leven had gekost. Naast Londen vormden tijdens deze Christmas Raid de noordelijke steden het mikpunt. In de morgen van 24 december 1944 stegen vijftig Duitse Heinkel 111-bommenwerpers op, met elk een V1 eronder. Toen ze de Engelse oostkust bereikten, lanceerden ze de vliegende bommen in de richting van Manchester. Een groot deel stortte nagenoeg meteen neer of vloog de verkeerde richting uit. Sommige troffen wel doel. De bloedigste inslag was die rond vijf uur ’s morgens in de Abbey Hills Road in Oldham, het dorp in het oosten van Greater Manchester. Onder de 27 dodelijke slachtoffers waren vier van de twaalf gasten van een huwelijksfeest de vorige avond, gezinnen die uit het zuiden waren gevlucht voor de eerste V-terreur in Londen en Norman Travis, een negentienjarige marinier op verlof. Het oudste slachtoffer was de zeventigjarige Lucy Thornton, het jongste was een baby van amper zes maanden. Vaak waren hele gezinnen samen gestorven. Bijna de helft van de doden waren kinderen.
Abbey Hills Road na inslag.
Audrey Birch was amper vier en woonde op zo’n honderd meter van Abbey Hills Road: ‘Ik herinner me nog dat mijn mama zich op mij wierp en dat er een enorm luide knal klonk. Alle lampen waren aan het slingeren en grote stukken pleister kwamen van het plafond naar beneden. Mama had alles al klaargemaakt het kerstfeest die avond en het eten op de keukentafel lag onder het pleister. We hebben die nacht veel geluk gehad.’ Ook Colin Broughton was vier en woonde nabij in Goddard Street: ‘De inslag is mijn eerste herinnering. De snorrende motorgeluid over het dak gevolgd door een flits en een enorme knal.’
William Cook vertelt het verhaal van zijn in 2012 overleden nonkel Bill (William Miles): ‘Mijn moeder was geboren op 21 december 1944 en samen met haar dertienjarige broer Bill waren ze door het V-bommengevaar vanuit Zuid-Londen geëvacueerd naar Oldham. Hun vader was soldaat. Het gezin kreeg een huis toegewezen in Abbey Hills Road. Mijn nonkel was boven met zijn mama en zusje toen ze een gigantische bang hoorden. De explosie blies een deel van de roofing van het huis weg. De verdieping stortte in en mijn nonkel gleed naar beneden tussen het puin. Een tijdje hoorde hij niets meer, maar hij herinnerde zich dat alles vol stof hing. Daarna doolde hij tussen het puin op zoek naar zijn mama, tot een agent of iemand van de luchtbescherming hem uit de puinhoop haalde. De hele omgeving was bedekt met brokstukken en gebroken glas. Hij herinnerde zich het geluid van gillende mensen. Zijn mama was met haar pasgeboren dochtertje (mijn mama) in de armen onder de eettafel gekropen en werd ook gered. Enkele dagen later toen nonkel Bill terug naar school ging viel het hem op dat er lege plaatsen waren in de klas. Hij vertelde me dit alles amper vier weken voor zijn dood.’
Abbey Hills Road vandaag.
Meer dan duizend woningen liepen schade op. De Abbey Hills Road lag volledig in puin. De toen vijfjarige Sylvia Cadd herinnert zich hoe die ochtend de wijk er uit zag: ‘De straat lag vol met gebroken glas. Vlak bij de open poort van mijn grootouders huis stond hun fox terrier. Ze waren hun hond vergeten toen ze naar de schuilkelder waren gerend. Het dier was door het keukenvenster gesprongen naar de tuin, door de poort die door de luchtdruk was opengeslagen. Maar de hond had niet één schrammetje!’ De twaalfjarige Alan Walkden passeerde later die dag het schoolgebouw vlak bij de getroffen straten: ‘Ik sloop naar binnen en klom via de ijzeren dakgoot op het schoolgebouw. Ik keek naar binnen en zag allemaal mensen liggen en vroeg me af waarom hun volledige lichaam bedekt was met lakens. Pas achteraf besefte ik dat het klaslokaal diende als mortuarium. Dat beeld kan ik nog steeds niet uit mijn geheugen wissen.’
De drie bekendste foto’s van de getroffen Abbey Hills Road.
Colin MacDonald (°1930) maakte later die dag de inslag in Tottington mee, waarbij zes mensen omkwamen: ‘Ik werd wakker door een enorme bang en het plafond dat op mijn bed neerviel. We hadden nooit gedacht dat een vliegende bom ons kon treffen. Van de huizen in de straat waren alle achterkanten ingestort. Er was een krater van meer dan negen meter breed!’
Deze Christmas Raid was de laatste zware V1-plaag in Engeland. Voor de Duitsers was het cruciaal om aan te tonen dat ze de Britten nog steeds konden treffen met hun doodlebugs. Propaganda was de motivatie achter deze verrassingsaanval; dat bewijst ook het feit dat er in sommige V1’s allerlei paperassen zaten. Daarvoor ontwikkelden de Luftwaffe-ingenieurs een speciaal afwerpmechanisme: Gerät Willi. Het was een cilindervormige kartonnen buis, die bij een inslag de opgerolde papieren uitspuwde. De buizen waren met allerlei propagandamateriaal gevuld: alternatieve nieuwskranten, uitnodigingen aan soldaten om zich over te geven en het magazine Signal. Het gedurfdst waren deels vervalste brieven van in Duitsland zittende krijgsgevangenen uit de streek. Daarmee wilden de Duitsers de bevolking aanzetten om terug te schrijven, zodat ze wisten waar de V1’s waren neergekomen.
Een voorbeeld van een propagandafolder die door een V1 werd gedropt. (c) Psywarrior
Een van de brieven was geschreven door een soldaat die tijdens Operatie Market Garden krijgsgevangene was gemaakt. De brief was gericht aan zijn ouders in Kent. Daaruit blijkt dat de Duitsers vooral hun best deden om hun imago op te poetsen: ‘Ik moet zeggen dat de Duitsers heel erg op ons lijken. Ze zijn niet wat de kranten beweren.’ Er werd niet concreet gevraagd naar de V-bombardementen, maar een kleine nota bij de brieven verraadde de intenties: ‘De vinder wordt gevraagd om deze brieven door te sturen naar de adressen op de enveloppes, zodat ze zo snel mogelijk ontvangen worden.’ Achteraf bleek deze brief authentiek te zijn. Toch ging de Britse censuur hier ook driest te werk, want bijna alles werd in beslag genomen.
NVA blokkeerde afgelopen dinsdag (30 mei 2017) de parlementaire commissiestemming die handelt over een wetsvoorstel voor een stemrecht vanaf zestien jaar. Na het lezen van dit nieuws kon ik niet ander dan in mijn pen kruipen.
NVA-parlementslid Marius Meremans somde enkele tegenargumenten van zijn partij op: ‘We wachten nog steeds op een grootscheepse studie naar stemrecht op zestien.’ Zo’n argument is klinkklare onzin. Er bestaan wel degelijk studies én praktijkvoorbeelden, zie bijvoorbeeld via deze link of deze. Zouden die er niet of te weinig zijn, is het dan niet de taak van de commissie om (extra) onderzoek op te starten?
Het tweede argument van de vijftigjarige parlementair is nog absurder: ‘Leeft dat wel bij hen? Er is volgens mij geen enkel bewijs dat dit een hot item is bij de jongeren.’ Met deze dooddoener kan je de hele politiek en daarmee onze democratie in vraag stellen. Waarom zijn wij toch altijd strenger voor onze jongeren wanneer het gaat om onderwerpen die ook onze eigen tekortkomingen zijn? (Dat vroeg ik me ook al af over de kennis van de wereldoorlog, via deze link) Bovendien kan je afvragen of er überhaupt een verschil is in interesse tussen een zestien- en een achttienjarige, of een verschil met de dertigers van mijn generatie. ‘Jongeren zijn er niet mee bezig’, is het vaakst gehoorde argument. Maar in plaats daarvan wil ik hen – net als de andere burgers – aanmoedigen om dit wel bovenaan hun prioriteitslijstje te zetten.
Teleurstellend was ook de reactie van NVA-jongeren: ‘Op de leeftijd van achttien beschik je over al je rechten en plichten, dus dat is de meest aangewezen leeftijd.’ Uiteraard is het niet vreemd dat je pas vanaf achttien mag stemmen. Dit is dan ook het enige steekhoudende tegenargument van NVA. Stemrecht moet inderdaad op een bepaalde leeftijd starten, maar die hoeft niet per se gelijk te zijn aan meerderjarigheid . Zo mochten duizenden minderjarige Belgen tussen 1981 (verlaging stemrecht van 21 naar 18 jaar) en 1990 (verlaging meerderjarigheid van 21 naar 18 jaar) stemmen.
Over coalitiepartijen CD&V en Open VLD – voorstanders van het stemrecht vanaf zestien – heb ik ook mij bedenkingen. De aangeboden wisselmeerderheid van Groen en Sp.a om de stemming toch te laten doorgaan negeerden ze straal. Respect voor het regeerakkoord, klonk het. Het leek me eerder angst voor alweer een regeringscrisis. Is dit onderwerp dan zo weinig waard? Of was het vooral een manier om jonge stemmen te lokken?
Voor mij zijn er twee argumenten waarom we volop voor stemrecht vanaf zestien moeten gaan: één unieke kans en één voorwaarde voor een betere democratie.
Onze verkiezingsdemocratie heeft een groot nadeel: politici denken te veel aan het aantal stemmen dat ze binnenkort zullen binnenhalen of verliezen. Daarom durven sommige geen radicale keuzes te maken, verkiezen ze oneliners op Twitter boven echte debatten en maken ze liever hun opwachting in tv-shows dan in parlementscommissies. De bevolking krijgt zo een verkeerd beeld van wat democratie hoort te zijn en verliest de echt belangrijke onderwerpen uit het oog. Ook de media trapt vaak in deze val, waardoor de thema’s die ertoe doen naar de laatste bladzijden verdwijnen. Inhoud primeert al lang niet meer, om dat te beseffen hoef je enkel maar de term fake news op te zoeken.
Is stemrecht voor zestienjarigen dan het democratisch wondermiddel? Nee, uiteraard niet. Maar door de zestienjarigen te betrekken bij onze democratie grijp je een kans om onze jongeren beter voor te bereiden op het echte werk vanaf achttien jaar. Er is nood aan lessen democratie voor ons allen. Want waarom zou een achttienjarige plots wel weten hoe het politieke landschap er precies uitziet? Het onderwijs kan en moet daar een rol in spelen. Ik pleit dan ook voor de invoering van een verplicht vak over onze maatschappij, waarin de basis van onze democratie, gelijkheid, verantwoordelijkheid en het belang van vrije meningsuiting worden meegegeven. Liefst verspreid over meerdere jaren, vanaf het vierde middelbaar.
Voor het tweede argument duik ik kort de geschiedenis in. Voor 1893 mochten door het cijnskiesrecht enkel de rijke Belgen stemmen. Daarna bestond het bizarre systeem van het meervoudig stemrecht, waarbij elke man vanaf 25 jaar mocht stemmen, maar men één of twee extra stemmen kreeg op basis van rijkdom en/of diploma’s. Na WOI in 1919 kwam eindelijk het algemeen enkelvoudig stemrecht voor elke Belgische man vanaf 21 jaar. Vrouwen moesten nog een wereldoorlog wachten: in 1948 trokken ook zij naar de stembus. Telkens resulteerde de verbreding van het stemrecht in een andere wetgeving. Pas na 1919 werden de sociale wantoestanden onder vooral de arbeiders echt aangepakt en na 1948 kregen ook vrouwgerelateerde thema’s een kans. Als het puntje bij het paaltje komt liggen parlementairen enkel wakker van het aantal bolletjes achter hun naam. Dus zolang een bevolkingsgroep geen stem heeft zullen hun onderwerpen nooit hoog op de politieke agenda komen.
Onze zestienjarigen willen meer aandacht voor het klimaat, werkbaar werk, jeugdbeleid, kansarmoede en onderwijs. Over dat laatste bijvoorbeeld weten minderjarigen als ervaringsdeskundigen vaak meer. Omdat zij nog op de schoolbanken zitten, moeten ze bovendien meer dan andere generaties de gevolgen dragen van de fel bediscussieerde onderwijshervormingen. Het klopt dat er veel andere manieren zijn om deel te nemen aan de democratie, zoals het lid worden van middenveldorganisaties en petities of referenda. Maar waarom zouden we hen het hoogtepunt van onze democratie ontzeggen?
Na het verschijnen van Elke dag angst contacteerden tientallen mensen mij om nog meer verhalen over de inslag op de Rex van 16 december 1944 te delen. Omdat het volledig herzien van het boek onmogelijk is, deel ik enkele getuigenissen op mijn blog. Aanleiding daarvoor is het nieuws dat Elke dag angst een herdruk krijgt. Binnenkort ligt een editie met kleine aanpassingen en enkele nieuwe verhalen in de boekhandel. Een van die nieuwigheden is het verhaal van het Antwerps meisje Isabella De Goy die na de oorlog ontdekte dat hij lief – de Duitse kolonel Max Wachtel – de commandant van het V1-offensief was geweest. Online heb ik de slachtofferlijst van de Rex-slachtoffers verder geactualiseerd en foto’s toegevoegd (via deze link).
Elke dag angst heeft de laatste negen maanden heel wat lezers gevonden, ook heel wat prominenten ontdekten het vergeten verhaal van de V-terreur. Hieronder enkele reacties:
“Dit boek slaat ons met verstomming, het vertelt verhalen die nooit vergeten mogen worden” – Bart De Wever, burgemeester Antwerpen
“Een sterke en beklijvende publicatie.” – Herman Van Goethem, rector UA
“Schitterend boek, een krachttoer van de auteur en een absolute aanrader” – Jan Ceuleers, oud-directeur BRT
“Beklijvend, authentiek en brandend actueel” – Go2WO2.nl
Op 18 juni 2017 organiseerde ik een kleine herdenking met Georges Pinckaers (°1928) en zijn familie. De aanleiding was de komst van de bekende Britse oorlogsveteraan Dennis Davison (°1923), die zijn beste vriend verloor in de Rex. Hij wilde een krans neerleggen voor zijn gestorven makker, met wie hij normaal gezien naar de cinema was geweest, maar Dennis had – zoals zovelen – op het laatste nippertje afgezegd. Het redde zij leven. Jammer genoeg is Dennis dan toch niet op de herdenking geraakt. Toch werd het nog een beklijvend moment.
Op 18 juni 2017 hielden we een moment van stilte aan de herdenkingstegel aan de huidige UGC-bioscoop op de De Keyserlei, waar in 1944 de Rex was gelegen.
Het is even stil in de verzamelde groep mensen die het herdenkingsmoment willen bijwonen. Georges wordt in zijn rolstoel voortgeduwd door zijn dochter, terwijl zijn vrouw naast hem loopt. De 88-jarige man zegt geen woord en lijkt emotieloos voor zich uit te kijken, maar aan zijn ogen zie dat hij nog goed van geest is. Zijn Parkinson heeft niet alles verstomd. We gaan in een kring staan en ik houd een korte toespraak: ‘Reeds meer dan drie maanden was Antwerpen bevrijd door de geallieerde legers, maar nog steeds was de oorlog niet voorbij. Ze raasde verder in Nederland en in oosten van ons land. Voor de Antwerpenaren was een maand na de bevrijding een van de zwaarste oorlogsperiodes aangebroken, dat van de vliegende bommen. De eerste viel op de stad op 13 oktober 1944 en maakte meteen 32 doden. Het was het begin van een oneindige terreur die zou duren tot eind maart 1945 en in heel België meer dan 8000 doden zou maken. De bloedigste aanslag tijdens deze pijnlijke periode gebeurde in deze bioscoop op 16 december 1944. 567 mensen, onder wie 296 geallieerden militairen, stierven hier.’
Terwijl de voorbijgangers en restauranthouders vreemd naar onze groep kijken, lees ik enkele getuigenissen voor. Ik probeer luid te praten, niet alleen zodat iedereen me goed kan verstaan, maar ook om de onwetende passanten uit te nodigen om zich af te vragen waarom deze plek zo belangrijk is. Het werk, want na de herdenking vraagt een ober van de Wagamama mij wat er gaande was. Ik leg hem uit dat hier 567 mensen stierven en dat de tegel aan de ingang, waar dagelijks honderden onwetend over stappen, die slachtoffers gedenkt. Hij is zwaar onder de indruk.
Jim Mills met zijn twee prothesebenen.
Ik begin met de getuigenis van de Britse soldaat Jim Mills: ‘Het lawaai was zo oorverdovend dat het met geen woorden te beschrijven valt. Na enkele minuten was er het tegenovergestelde: een ijzingwekkende stilte. Niemand riep om hulp of schreeuwde het uit. Het was alsof iedereen dood was.’ Jim Mills lag met zijn twee benen onder het puin begraven. De volgende avond werden beide benen afgezet. Dan een anonieme vrouw die op het balkon zat toen de raket insloeg: ‘Ik hoorde mensen kermen, vloeken en gillen. Ik kon niet ademhalen. Er lagen mensen op mij die als bezetenen tekeergingen. Hoe ik weg ben gekomen, weet ik niet. Ik rook brand, maar zag geen vuur. Misschien kwam dat door de ontzettend dikke stofwolken. Ik was verschrikkelijk bang en sloeg om mij heen, zoals de anderen ook deden. Ik klom over de stoelenrijen en het ingezakte balkon. Toen stond ik plotseling buiten. Mensen liepen met honderden door elkaar. Ik riep om mijn man en verloor het bewustzijn.’
Ten slotte lees ik de getuigenis van Georges: ‘Ineens een oranje-blauwe vlam. Dan zagen we het buitenlicht, want het plafond was weggevlogen. Nadien wolken van stof. Door de luchtverplaatsing werd ik met stoel en al gekatapulteerd naar helemaal achterin, twintig meter verder. Kort daarna verloor ik het bewustzijn. Boven op mij lag een dode Britse soldaat, die het puin en de brokstukken op zich kreeg. Dat heeft wellicht mijn leven gered. Zes uur na de inslag werd ik door reddingswerkers van onder het puin gehaald.’ Zijn dochter Brigitte neemt het woord en vervolgt het verhaal in naam van haar vader: ‘Tot op vandaag zit er nog steeds een stuk van de bom in mijn vaders oog. Het zat te diep, te dicht bij de hersenen, om het te kunnen weghalen zonder gevaar. Het is een mirakel dat hij overleefde. Mijn vader is trouwens een tijdje dood verklaard. Pas na drie dagen vonden zijn ouders hem, tot hun grote geluk, levend terug in een militair hospitaal. Hij praatte er bijna nooit over.’
“Daar heb ik het gruwelijkste van mijn leven meegemaakt”
Dokter Johan Buytaert (°1919) uit het West-Vlaamse Dudzele was tijdens de Duitse bezetting naar Antwerpen geëvacueerd, nadat het hotel van zijn ouders in Knokke was opgeëist om de Atlantikwall op te trekken. Op 15 december 1944 had de jonge arts een kleine ruzie met zijn vrouw. Zij wilde die avond naar de cinema Rex, hij de volgende dag: ‘Gelukkig had mijn vrouw het pleit gewonnen…’, besefte hij de dag nadien.
Dokter Johan Buytaert (°1919).
‘De dag dat de bom insloeg, waren we in de buurt. Daar heb ik het gruwelijkste van mijn leven meegemaakt. Ik heb er met mijn blote handen gewerkt tussen het beton. Het dak van de cinema was volledig weg. Een betonnen balk was naar beneden gevallen op een rij mensen. De eerste van de rij was kunnen ontsnappen, de tweede zat met zijn voeten onder de balk gekneld. Een andere met zijn scheenbeen of zijn bekken, met zijn billen, zijn borst. Ik zag de mensen voor mijn ogen sterven. Ze zaten vast. Ik stond machteloos. Het enige wat ik kon doen was morfine inspuiten om de pijn te verzachten. Als ik tussen het puin naar boven kroop hoorde ik: “Help me, help me! Where are you?” Er waren veel Amerikaanse soldaten aanwezig.’
‘Op een bepaald moment’, vervolgt de kersverse dokter Johan Buytaert, ‘kroop ik over het puin en ik hoorde een vrouwenstem: “Meneer, wilt ge eens van mij gaan?” Ik zag niemand en ik vroeg: “Mevrouw, waar zijt ge?” Ik stapte van een balk waar ik op stond en schraapte wat puin weg tot haar hand naar boven kwam. We groeven ze uit. Ze kwam er heelhuids vanonder omdat ze in een soort kuip gevangen had gezeten. “Waar is mijn man?” vroeg ze. “Hij zat naast mij.” Van haar man was niks overgebleven. Als ik naar boven kroop op de hoogste puinhoop, had ik één plaats waar ik mijn voet kon zetten. Dat was op de knie van een dode die boven het puin uitstak. Soms stak er een stuk kledij uit het puin. Ik begon daaraan te trekken… mijn handen middenin het bloed… Ik wist niet wat er met de kledij zou meekomen… een ribbenkast, of een heup… geen idee. Ik had nog maar pas anatomie gestudeerd. Het was verschrikkelijk…’
‘En al die mensen maar roepen: “Where are you? Help me.” Iedereen was zwart. Je zag alleen het wit in hun ogen, soms een stukje mond. Het eigenaardige was: iemand die erin slaagde om op eigen kracht vanonder het puin te komen en naar buiten te strompelen, stuikte in elkaar zodra hij zag dat er mensen waren die hem zouden helpen. Ze hadden gevochten voor hun leven, maar zodra ze merkten dat er hulp was, vielen ze flauw. Ondertussen was mijn vrouw samen met de hoertjes uit de buurt de gewonden aan het verbinden. De hoeren gaven al wat ze konden. Ze scheurden hun beddenlakens kapot om er verbanden van te maken.’ (Fragment uit het prachtige boek Mijnheer Doktoor van Peter Vandekerckhove, Roularta 2012)
“Moeder was dood, weggeblazen en uiteengereten door de explosie”
In kader van een erfgoedproject van de West-Vlaamse erfgoedcel CO7 dat ik mee begeleidde, nam Eddy Lesage een interview af met Maria Pols (°1933) op 2 januari 2015. Eddy reconstrueert het verhaal van Maria Pols, een Antwerpse die vandaag in Beselare woont. Ze was toevallig met haar moeder Maria Weckers (°1905) en haar zusje langs de Rex gepasseerd toen de V2 insloeg. Meer info over het project, vind je via deze link. Met dank aan Eddy en de Zonnebekeekse Heemvrienden VZW (meer info). Het interview zorgde ervoor dat de naam van de mama van Maria Pols kon worden toegevoegd aan de slachtofferlijst van de Rex, die je kan raadplegen via deze link.
Maria Pols.
Die zaterdagnamiddag wandelde Maria met haar moeder en haar tweelingzus Esperance op de De Keyserlei. Haar broer Eduard lag in het hospitaal en ze zouden hem bezoeken. Toen ze om 15u23 ter hoogte van de cinema Rex kwamen gebeurde het. Een V2 sloeg op het bioscoopgebouw in en er volgde een geweldige ontploffing die de hele buurt deed daveren. Puin vloog door de lucht en stofwolken maakten alles donker.
Maria’s zusje lag gewond op de grond. Zij had een van de ijzeren paaltjes die als bescherming rond nieuw aangeplante boompjes stonden door haar enkel gekregen. Maria zelf was als bij wonder slechts lichtgewond aan haar hand en arm, waar ze nu nog altijd een litteken heeft. Toch werd dit voor haar een drama dat haar verdere leven zou bepalen. Moeder was dood, weggeblazen en uiteengereten door de explosie. Maria stond verdoofd, verdwaasd en moederziel alleen midden brokstukken en tussen dode of gewonde mensen. Ze had er geen idee van waar haar moeder bleef, laat staan dat ze besefte dat ze die kwijt was. Pas later werd Maria verteld dat haar moeder de explosie niet had overleefd en dat enkel haar handtas werd teruggevonden met aan de riempjes een hand en een stuk van een arm. Meteen ook de enige lichaamsdelen die met zekerheid van haar moeder waren.
Maria werd aangesproken door toegesnelde hulpverleners en het schoot haar toen te binnen dat ze familie had die bij De Boerentoren woonde. Ze werd er naartoe gebracht voor een eerste opvang en haar zusje belandde in het ziekenhuis. Na een kort verblijf bij die familie werd Maria samen met andere kinderen op een volle bus gezet richting West-Vlaanderen, op de vlucht voor het blinde oorlogsgeweld van de V-bommen. Ze kwam terecht te Handzame bij een kinderloos gastgezin en haar zus en broer volgden van zodra zij uit het ziekenhuis ontslagen waren.
Nu krijgt het verhaal een ongewone wending want de kinderen raakten gescheiden van elkaar. Esperance vond onderkomen bij een ander gastgezin, maar ze werd er niet goed behandeld. Gelukkig kon Esperance door toedoen van de burgemeester na een tijdje verhuizen en kwam ze bij haar zus Maria terecht. De tweelingzusjes waren nu tenminste herenigd. Hun broer Eduard was bij nog een ander gastgezin te Handzame opgenomen en bleef daar voor de rest van de oorlog. Waarom ze gescheiden werden en welke organisatie er achter die evacuatie zat, weet Maria niet te vertellen. De kinderen stelden zich daar ook weinig vragen bij en waren al tevreden dat ze elkaar af en toe konden bezoeken.
“Geklemd tussen betonnen balken en versplinterde zetels”
In het Molse annonceblad van 29 december 1945 vond Gil Geerings de anonieme getuigenis van een van de overlevenden van de Rex, beginnende met: “Wij waren leven begraven…” Wat volgt is een indrukwekkende in-memoriam: ’16 december, ’s namiddags. De film rolt verder. Kolonel Custers redt de vlag, een kogel treft hem, hij valt. Een rode gloed glinstert door de zaal, dan duisternis, gekraak, gehuil en daarna de stilte der doden. 3u23, naast mij doden, voor en achter mij doden. Een soldaat was nog maar juist binnen, zat nog maar enige ogenblikken en ja, dank zij hem leef ik nog. Ik was opgestaan om hem door te laten, ik zat nog vooraan op mijn stoel en trok mijn kleren in orde, zo komt het dat mijn hoofd ongeschonden bleef en niet verpletterd, ineengedrukt is geworden door die dodende balk. Hij is dood, op slag gedood en zo ver van huis…’
Een erg zeldzame foto van een slachtoffer dat uit de Rex wordt gedragen.
‘Ik zit geklemd tussen betonnen balken, de zetels zijn versplinterd, stof en luchtgebrek geven het gevoel alsof mijn longen gaan barsten. We moten een opening maken, hoe klein ook, of we zijn verloren, wij, de weinige als bij mirakel nog levenden: een zieltogend meisje, een soldaat die schouder en arm afgerukt heeft, een kleine jongen die met scherpe stem huilt naar moeder en ik. In het donker begint dan het wroeten uit dit kluwen, het zoeken naar lucht. Daar flakkeren vlammetjes van lucifers op. Men ruikt gaslucht. “Gas uit! Gas uit!” roepen vreemde stemmen kort en schokkend.’
‘Iemand bidt luidop: “Uw wil geschiede… nu en in het uur onzer dood…” Nooit hadden die woorden zo’n prangende betekenis. Er zijn helden die kalm blijven. We komen er door, denk na, waar was de uitgang? En een jongen werkt zijn handen stuk om een gat in de wand te maken. Ze komen, hoort ge het? O, dat zij haast maken, die edele gezegende redders in nood, want hoeveel mensen sterven er intussen? Ik zie het niet, hoor alleen hun laatste kreunen, terwijl het gehuil der verlossing dichter en dichter komt…’
‘Ik ken u niet, mijn redder, maar ik heb u de hand gedrukt en ge hebt mij laten drinken. Fris water, het sijpelde in mijn mond, het liep over mijn kin. God zal u lonen! Er komt nog hulp: een Canadees en nu zijn we bevrijd! Ja, langzaam gaat het. Ik trek mijn met lamheid geslagen ledematen over de doden heen, over bloed en vuil, naar de uitgang. Ik lig daar nu op een brancard. Ik voel het regenen. Ik adem vrij. 7u35, we zijn gered. We leven. We worden onderzocht. We worden naar huis gevoerd. We leven!’
Twee jaar geleden vertelden we Arnout Hauben over ons boek en onze reis in het spoor van de 300.000 jonge Belgen (16-35 jaar), die in mei 1940 als reserverekruten naar het zuiden van Frankrijk moesten vluchten. Of hij een van de vele dagboeken die we vonden mocht gebruiken voor zijn nieuwe TV-programma? Uiteraard. We dachten meteen aan dat van Etienne Louis, een van “de vijf Gentenaars” en bezorgden hem een kopie. Vanavond volgt Arnout Hauben dat dagboek om alweer een indrukkende reis te maken in de vijfde aflevering van de prachtige één-reeks De Helden van Arnout.
In Van onze jongens geen nieuws kan je lezen hoe wij net als Arnout Hauben in het spoor van Etienne en de vier andere Gentenaars reisden. Hieronder kan je in een fragment uit het boek lezen wat er met de jongens gebeurde nadat ze met de fiets tot in het Normandische Vire waren geraakt.
Zijn reisverslag schreef Etienne Louis naar eigen zeggen tijdens ‘de lange winteravonden van 1940-41’. Het kreeg als titel Dagboek van de vijf Gentenaars door Frankrijk. Een bewogen 3010 km lange reis en leest als een album van Kuifje. Etienne kon bij het schrijven gebruikmaken van het gezamenlijke logboek dat hij en zijn vier reisgenoten onderweg elke avond, om de beurt, aanvulden. Wij volgden de vijf Gentenaars bijna 75 jaar later tot in het dorpje L’Isle-Arné, waar ze uiteindelijk terechtkwamen.
De vijf bij hun terugkeer in Gent op 24 augustus 1940.
Etienne (18 jaar), zijn jongere broer André (16 jaar) en hun drie buurjongens Rafaël De Cubber (16 jaar), Roger Langie (17) en Cyr Laurier (15 jaar, en eigenlijk niet verplicht om te gaan!) vertrokken in de vroege ochtend van 16 mei 1940 aan het Sint-Pietersstation in Gent. Ze staken nog diezelfde dag de grens over en kwamen na een avontuurlijke negendaagse fietstocht van 625 kilometer diep in Normandië terecht. Ze ontsnapten maar op het nippertje aan de Duitse omsingeling van Duinkerke. Op de derde dag zagen ze in het departement Somme zelfs twee Duitsers, ‘elk twee revolvers in de hand. We hieven bevend onze handen op en voor onze verwonderde ogen, gedurende wel tien minuten, defileerden ’n hele kolom Duitse tanks, antitanks en transportwagens. Ze lieten ons verder met rust en we reden in snel tempo naar ’t westen.’
Enkele andere Gentenaars maakten dit prachtige portret na hun thuiskomst in augustus 1940.
Vanaf dag vier, na deze angstige momenten en eenmaal voorbij het frontgebied en de massa vluchtelingen, ‘die onze genoegens als toerist verbrodden’, werd het volgens Etienne een plezierreis. De vijf jolige Gentenaars trokken zich weinig aan van de instructies die ze her en der opvingen. Ze lieten Rouen (waar de 300.000 Belgische jongens moesten verzamelen) wijselijk links liggen, proefden van elke alcoholische drank die een nieuwe streek te bieden had, namen gretig sigaretten aan van de galante Tommy’s en arriveerden door inventiviteit en hechte vriendschap in een heel wat betere toestand dan de meesten van hun lotgenoten: ‘Niemand van ons denkt aan die stomme oorlog.’
Uiteindelijk namen ze in het Normandische Vire een van de ingelegde treinen, die de duizenden aangestrande jongens naar Toulouse moesten brengen. De vijf waren niet eens opgelucht: ‘We voelen ons een beetje schuldig, gelijk renners van de Ronde van Frankrijk die opgeven en die per trein de Ronde zouden verlaten.’
Wij, de drie jonge historici, aan de grens die ook de Gentenaars in mei ’40 overstaken.
In Toulouse kregen ze niet de verwachte opvang. Van het Belgische leger was amper iets te merken, laat staan van een militaire training tot reserverekruut. Maar de chaos in Toulouse beviel hen tot op zekere hoogte, al hunkerden ze na twintig dagen logeren in een schooltje wel ‘naar buitenlucht, naar meer stilte’. Ze werden op hun wenken bediend en naar de Gers gezonden, waar ze terechtkwamen in de bijgebouwen van een kasteel in L’Isle-Arné (17de C.R.A.B., Centre de Recrutement d’Armée Belge), waar ze bijna drie weken in een schooltje logeerden. Toen ze er op zondag 16 juni voor het eerst naar de mis gingen, keken ‘de parochianen verbaasd naar heel die troep jonge Belgen, die hun rustig dorpje overrompelden’.
Er is geen mens te bespeuren wanneer wij bijna 75 jaar later onze auto voor de mairie parkeren. Van een drukbezochte kruidenierswinkeltje waarover Etienne schreef, zien we geen spoor. Zelfs als we op zoek gaan naar levende zielen, moeten we ons best doen om die te vinden. In het gemeentehuis treffen we slechts iemand die ons meedeelt dat de burgemeester er niet is. Maar er schijnt wel een Belgische in het huis aan de overkant te wonen. In dat huis treffen we twee mannen, van wie er een vertelt dat hij niet weet waarom de familie van zijn vrouw van België naar Frankrijk is verhuisd. In ieder geval deden ze dat pas na de oorlog. Maar naast de kerk wonen ook Belgen, onder wie een oude vrouw, zegt hij.
Bij de poort van het huis naast de kerk komt een man naar ons toe. ‘Je n’aime pas les Belges’, antwoordt hij op onze vragen. ‘Ma femme est belge.’ Een mopje. ‘De burgemeester zal jullie wel kunnen helpen, dat is een belezen man die zijn geschiedenis kent. Maar hij is tot volgende week in Parijs.’ Het wordt stilaan duidelijk: in het kleine dorpscentrum van L’Isle-Arné zullen we niet meteen iemand vinden die nog iets weet over onze vijf Gentenaars. We vragen of er in de buurt ergens een kasteel ligt. ‘Ja, maar dat is eigendom van een Spanjaard die er maar zelden is. Er woont permanent een gardien, maar die is niet bepaald gastvrij, dus wees op jullie hoede en let op waar jullie de auto parkeren…’
Ook wij sliepen tijdens onze reis op hooizolders, net zoals de jongens van mei 1940.
We verlaten het dorp via een afdalend weggetje en rijden daarna een andere heuvel op. Het kasteeldomein is gemakkelijk te vinden. De poort staat open, maar de waarschuwing over de bewaker indachtig durven we niet naar binnen te rijden. We parkeren wat verderop in het gras langs de weg. We spreiden onze kopieën van het dagboek van de vijf Gentenaars uit op onze glanzende motorkap. Er staat een plattegrond van het kasteeldomein in getekend. Die komt perfect overeen met wat we net gezien hebben. Ook de enthousiaste beschrijving van Etienne kunnen we beamen: ‘Het kasteel is een heerlijk gebouw, omringd van machtige dennenbomen. Op de binnenkoer is een vijvertje met daaromheen enkele palmbomen.’
Het eigenzinnige groepje van Etienne Louis kwam hier in een strak geleide compagnie terecht. ‘Alles schijnt hier op zijn puntjes georganiseerd te zijn: aanplakbrieven manen tot orde en tucht.’ De 533ste CRAB-compagnie stond onder leiding van de Belgische commandant Albert Castiaux.
Een pagina uit het dagboek van Etienne Louis.
Deze oorlogsveteraan van 14-18 logeerde met zijn hele gezin in een villa in de buurt. Ondanks Etiennes aanvankelijke weerzin tegen het gebrek aan vrijheid bleek eens te meer dat zijn groepje geluk had gehad: precies dankzij de orde en tucht was er in het kasteel, waar zo’n 350 CRAB’s logeerden, nooit sprake van slecht eten. ‘Commandant’ Castiaux zou zelfs elke bereide maaltijd eerst zelf geproefd hebben voor hij zijn jongens ervan liet eten.
Als wij er zijn zoeken we de toegangspoort van een kapel die er volgens Etienne was. Omdat de rest van het domein privébezit is, maar de kapel blijkbaar niet, lopen we daar eerst naar binnen. De deur staat open. Een oud vrouwtje dat bezig is de bloemen voor het altaar te verversen, hoort onze luide bonjour niet. Pas als ze zich omdraait, ziet ze ons en begint uitbundig te lachen. Met enige moeite slagen we erin ons reisdoel kond te maken. De vrouw is geboren in 1924 en is dus even oud als André, de broer van Etienne. Zij woonde op de boerderij naast het kasteel, waar ook Belgen ondergebracht waren. Intussen is er een zongebruinde, kleine man met een minuscuul hondje in het deurgat van de kapel verschenen. Hij negeert ons en keuvelt – met de zwaarste zuiderse tongval die we tot nu toe hebben gehoord – met het vrouwtje over de bloemen. Maar als het tot hem doordringt waarvoor we hier zijn, verschijnt er een brede glimlach op het gelaat van de helemaal niet zo schrikwekkende gardien.
Kasteelbewaarder Louis heeft André, de jongere broer van Etienne, nog gekend! Onze mond valt open. Zo oud ziet hij er toch niet uit? Na een ogenblik van verwarring begrijpen we dat André zoals zovele jongens in de late jaren tachtig is teruggekeerd naar de plek waar hij een vij al weken van zijn jonge leven heeft doorgebracht. Sindsdien kwam er bijna elk jaar een bus vol ex-CRAB’s naar L’Isle-Arné. Eén keer kwam er zelfs een ploeg van de BRTN mee voor een documentaire die in 1990 op TV2 werd uitgezonden als Jongens van 16.
Louis toont ons de voormalige garage waar de jongens sliepen. Tot voor enkele jaren stonden op de binnenmuren nog de met potlood geschreven namen van enkele Belgen. Die zijn nu overschilderd. De opslagruimte is leeg, op wat bouwmateriaal en verroeste landbouwwerktuigen na.
In het kasteel kunnen we niet naar binnen. Louis komt er zelf nauwelijks – hij woont met zijn vrouw in de aangrenzende conciërgewoning. Samen onderhouden ze, zo goed en zo kwaad als het gaat met hun sukkelende gezondheid, het domein voor de adellijke Spaanse eigenaar die hier hooguit een paar keer per jaar komt. Het koppel nodigt ons uit voor een pastis. Aan de keukentafel krijgen we een map onder onze neus geschoven. Het blijkt een Franse vertaling van het dagboek te zijn die André speciaal voor Louis en zijn vrouw heeft gemaakt. Hij stuurde hen ook tientallen postkaarten en brieven.
Bij het afscheid krijgen we van Louis’ vrouw, ondanks ons beleefde protest, nog een potje huisgemaakte foie gras mee. We lopen tevreden terug naar onze auto. Daar lezen we nog even in het dagboek.
De vijf Gentenaars, die sowieso geen al te dramatisch gevoel aan hun vlucht en hun installatie in L’Isle-Arné hadden overgehouden, wijdden enkele bladzijden in hun gezamenlijke dagboek aan 21 juli. In de weken voorafgaand aan de nationale feestdag hielden ze zich onledig met voetbal of jeu au cochonnet (‘een typisch spel van ’t Zuiden’), crosscountryraces, ‘zwemfeesten’ of het bewerken van wandelstokken ‘met een kunstig ingesneden slang’. Maar toch: ‘Intussen vlieden de dagen voorbij, eentonig, zonder liefd’ en leed… we hunkeren naar het vaderland… hoe stellen onze familieleden het ginder? Nog geen ietske nieuws van hun ontvangen.’
Maar op zondag 21 juli was er even geen tijd voor heimwee. Eerst gingen de jongens ‘godvruchtig naar de mis in de kapel van het kasteel en baden vurig voor de gesneuvelde Belgische en Franse soldaten van 14-18 en 1940. De Brabançonne en de Marseillaise eindigden deze innige gezongen mis. Om 11 uur stonden al de mannen in orde gerangschikt voor het kasteel. Kort daarop, in aanwezigheid van de kommandant Castiaux en zijn familie, de chefs en heel de 533ste compagnie, gingen de Belgische en de Franse vlag de hoogte in en wapperden weldra in deze mooie azuurblauwe lucht van ’t Zuiden.’
In de namiddag volgde een ‘prachtig diner, smakelijk en overvloedig eten. Heel het kantonnement is in gezellig samenzijn’. In het dagboek staan foto’s van het feestmaal. We zien drie lange, mooi gedekte tafels en tientallen jonge gezichten die naar de lens gericht zijn. Achteraan hangt, onder de Belgische en de Franse vlag, een groot spandoek met ‘Vive notre commandant’. Het rijk geïllustreerde en aan alle jongens uitgedeelde menu klonk erg internationaal.
Na de maaltijd slaagden de jongens er nog in om een voetbalmatch te spelen. De dag werd afgesloten met ‘een prachtig gelukt kampvuur’. Maar de feestelijke zondag had de gedachten aan thuis maar voor even kunnen uitbannen: ‘Rond de dansende vlammen worden alle harten met heimwee vervuld. In de zwoele nacht gaan we onze respectievelijke “bedjes” opzoeken en slapen tevreden, na een zo schone dag.’
‘De maandag 22 juli zijn velen van de mannen ziek… ze hebben zich overeten.’ Gelukkig zwollen de geruchten dat de terugkeer naar huis nu écht wel nakend was even hard aan als de buiken de dag voordien. De lange weken in het zuiden liepen inderdaad op hun einde. Toch was het voor de Gentenaars nog even wachten. Pas op 24 augustus 1940 waren ze terug thuis.
Wie het verhaal van de gebroeders Louis en hun drie Gentse vrienden leest, kan wel begrijpen dat ze er jaren later met enige nostalgie op terugkeken. Ze leden dan wel onder heimwee, hitte, ongedierte en verveling, toch leidden ze hier ‘een onbezorgd leventje in prettige stemming’. Ver van huis, onder vrienden, in de ‘wilde schone natuur van het lieve Gasconje’ en gelukkig met een militaire chef die zich oprecht bekommerde om het lot van de hem toegewezen jongeren. Het leek wel vakantie.